Een woord van de voorzitter
Het leenrecht lijkt aardig in de verdrukking te raken. Bibliotheken hebben het in crisistijd moeilijk met hun subsidiegevers. De dalende tendens in het aantal uitleningen zet door. Schoolbibliotheken breiden hun aanwezigheid zienderogen uit. In net iets te veel gevallen gaat dat gepaard met een verwijzing naar wetgeving die geen leenrechtheffing kent. In toenemende mate ook melden zich commerciële distributiepartijen op de bibliotheekmarkt aan die vaak nauwelijks meer een band met een bibliotheek hebben, omdat ze rechtstreeks met de gemeente een overeenkomst aan lijken te gaan. Digitale uitleen en verhuur zetten een extra-probleemverdieping op het gebouw van de traditionele bibliotheek. En alle hieruit voortvloeiende zorgen drukken mede op auteurs wier werk wordt uitgeleend en die daarvoor een afnemende vergoeding ontvangen.
Het is een schrale troost dat de Stichting Leenrecht in afwachting is van een definitieve regeling met de Nederlandse kunstuitleeninstellingen. Binnenkort wordt er waarschijnlijk een tarief bepaald. Alleen dat al heeft jaren geduurd.
Gelukkig worden er tegelijk voorbereidingen getroffen voor het aanpakken van genoemde zaken in de boekenuitleen. Bij voorkeur in samenspraak met de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) waarbij zich dan ook voegt wat de rechters nog hebben laten weten in de verlengingenkwestie en wat recent tussen VOB en twee grote uitgevers (WPG en VBK) is overeengekomen inzake de digitale uitleen (als het commercieel gebeurt: verhuur).
Daartussendoor speelt dan nog een poging van de bibliotheken (VOB) om via een rechtbankprocedure Stichting Leenrecht te dwingen tot de erkenning dat digitale uitleen onder het leenrecht valt en dan ook door Stichting Leenrecht als zodanig gefaciliteerd zal worden. Dus administratief mogelijk gemaakt. Met dat laatste heeft Stichting Leenrecht geen enkel probleem indien de rechter in die zin zou oordelen, maar deze ogenschijnlijk tegen Stichting Leenrecht gerichte juridische actie is in feite tegen de door uitgevers gehuldigde opvatting gericht dat digitale uitleen onder de jurisdictie van de uitgever valt en niet onder het leenrecht dat beschouwd kan worden als een wettelijke uitzondering op het gewone auteursrecht.
De overheid vond het enige tijd terug nodig schrijvers, vertalers, scenaristen en andere creatieve makers te hulp te schieten. Ze deed dat door de aankondiging van een auteurscontractenrecht: een aantal artikelen in de Auteurswet die tezamen de positie van auteurs zouden moeten versterken. En nodig was dat zeker, zoals recent bleek uit een Europees onderzoek naar de bruto-inkomsten van scenarioschrijvers in Nederland, vergeleken met dezelfde beroepsgroep in andere landen. Komen onze Europese scenaristen uit op een gemiddeld bruto-jaarinkomen van 31.300 euro, hun Nederlandse collega's blijven ver achter met een gemiddeld jaarinkomen van 22.000 euro.
Het zou interessant zijn om in het licht van een wenselijke versterking van de auteurspositie antwoord te krijgen op een nogal essentiële vraag: wat levert het de schrijver aan uitleeninkomsten op als hij contracteert volgens het VvL-Modelcontract en wat zou het hem opleveren als de uitleen onder het leenrecht zou vallen en hij voor elke relevante bibliotheekhandeling met zijn ebook een leenrechttarief zou ontvangen? Daarbij gaat het in het WPG-VBK-project om een specifieke en zo gunstig mogelijke verdeling van 50/50 tussen auteur en uitgever, waarbij die percentages moeten worden toegepast op een altijd ongelukkig werkend nettowinstbegrip dat ook bij goede definiëring bron van oneindig veel ruzies blijkt te kunnen worden. Of dat het gaat om een verdeling van 70/30 tussen auteur en uitgever van een binnen de Stichting Onderhandelingen Leenvergoedingen overeen te komen en vast te stellen tarief, uit te betalen –zoals de VOB wil- via de stichting Leenrecht en haar verdeelorganisaties.
Voor mij lijkt die wedstrijd bij voorbaat beslist, mocht het ooit zover komen.
Kees Holierhoek,
voorzitter Stichting Lira