editie 39 / januari 2013

Rechtspraak

Rechtspraak  

Uitkomst cassatie Leenrecht-Vereniging van Openbare Bibliotheken

Is in de bibliotheekwereld de verlenging van de termijn waarmee een boek wordt uitgeleend, een nieuwe uitleen waarvoor door de openbare bibliotheek dan ook een bijkomende vergoeding moet worden betaald? Dat was de centrale vraag die de Stichting Leenrecht in stappen aan de Nederlandse rechter heeft voorgelegd, achtereenvolgens bij de rechtbank, het gerechtshof en de Hoge Raad, een vraag waarop in de Auteurswet niet een-twee-drie het passende antwoord is te vinden. 

Omdat een verlenging nieuwe uitleen in de weg staat en de auteur en uitgever daardoor een nieuwe leenvergoeding zouden kunnen mislopen, leek de argumentatie van de Stichting Leenrecht ten gunste van de stelling 'de verlenging is een nieuwe uitleen waarvoor een passende vergoeding verschuldigd is' sterk. In alle drie de stadia werd Leenrecht echter in het ongelijk gesteld met de aantekening dat de betreffende rechters steeds een grotere of kleinere opening lieten voor een bespreking in de bij wet ingestelde Stichting Onderhandelingen Leenvergoeding (afgekort StOL) van een aangepast tarief waarin alsnog met de verlengingen rekening gehouden zou kunnen worden.

Nu na vijf jaar is er een einde gekomen aan de juridische procedure rond de verlengingen. De Hoge Raad heeft op 23 november 2012 geoordeeld dat een verlenging van een uitlening geen afzonderlijke, nieuwe uitlening is, maar onderdeel van de (oorspronkelijke) uitlening. Hiermee is het beroep van de Stichting Leenrecht in de aangespannen cassatieprocedure tegen de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) afgewezen. 

Er zijn volgens de Hoge Raad geen aanknopingspunten om verlengingen als nieuwe uitleningen aan te merken. Met inachtneming van de tussen Leenrecht en de VOB gemaakte afspraak dat de bibliotheken wél aan Leenrecht betalen als zijzelf voor de verlenging aan de lener een vergoeding in rekening brengen, zijn openbare bibliotheken in Nederland niet verplicht voor een verlenging een separate leenrechtvergoeding te betalen. Het tarief dat door de Stichting Onderhandelingen Leenvergoedingen (StOL) is vastgesteld per uitlening wordt geacht mede te zien op eventuele verlenging van de duur van de uitlening. De Hoge Raad volgt hierin het Haagse Gerechtshof dat eerder overwoog dat in de StOL moet worden vastgesteld wat een billijke vergoeding is, gelet op de periode van maximale uitlening aan één gebruiker.

De Stichting Leenrecht heeft met teleurstelling kennis genomen van het arrest.

“Deze uitleg miskent, aldus de Hoge Raad, niet dat de nationale rechter het leenrecht zo dient uit te leggen dat rechthebbenden een passend inkomen ontvangen. Bij de vaststelling van de door de auteur per uitlening te ontvangen vergoeding kan immers rekening gehouden worden met een eventuele verlenging. (…) De afwijzing heeft tot gevolg dat de rechthebbenden over de afgelopen jaren een substantieel bedrag mislopen. Het huidige leenrechttarief biedt hiervoor geen compensatie. Het tarief is in 1999 vastgesteld per uitlening zonder rekening te houden met eventuele verlengingen. Nu de juridische procedure tot een einde is gekomen zullen de consequenties van dit arrest verder besproken worden in de StOL.”

SB