editie 39 / januari 2013

Een woord van de voorzitter

Als ik zeg dat de audiovisuele wereld in rep en roer is, zeg ik niks nieuws, want die wereld van onder meer tv-drama, speelfilms en documentaires dreigt al sinds Lira's ontstaan in 1986 continu ondersteboven gegooid te worden. En ik kan me in de tien, twintig jaar daarvóór, toen ik ten behoeve van dramaschrijvers voortdurend in de slag was met het Honorarium College van de NOS, ook geen echt langdurige periode van rust herinneren.

Maar de situatie nú is toch anders, omdat iedere betrokkene aanvoelt dat er thans een routekaart voor de audiovisuele toekomst wordt getekend. Dat gaat gepaard met aardschokken, grote en kleine. Zo hebben onlangs de producenten besloten het kabelcollectief – waar  Stichting Lira deel van uitmaakt – te verlaten. Daarmee maken zij een einde aan een reeds decennialang goed werkend loket voor licentieverlening. Het collectief van Buma, Lira, Vevam en andere collectieve beheersorganisaties (cbo's) onderhandelt al vele jaren met de kabelmaatschappijen over de hoogte en afdracht van kabelvergoedingen. Die kabelvergoedingen zijn bestemd  voor de makers van auteursrechtelijk beschermde werken die via de kabel worden verspreid. Kabelaars die de tv-kijkers in Nederland een gevarieerd en profijtelijk abonnement aanbieden, zijn indertijd door de Hoge Raad verplicht gesteld daarvoor een vergoeding te betalen. Ook aan de scenarioschrijvers die hun specifieke creativiteit in het aanbod hebben geïnvesteerd. 

Als collectieve beheersorganisatie – een club die via het Lira-aansluitingscontract uiteenlopende auteursrechten in één hand verzamelt – zoekt Lira zich een plek in de Europese constellatie waarin een gemakkelijke  distributie langs digitale kanalen voorop staat. We kijken daarbij voor inspiratie met veel aandacht naar het Spaanse model, niet om het klakkeloos te imiteren, wel om er lering uit te trekken.

Dat Spaanse model, inmiddels ook in Polen ingevoerd, kent twee hoofdkenmerken: (1) de producent krijgt rechten die hem overeenkomstig zijn functie in staat stellen leiding te geven aan de exploitatie van het tv- of filmwerk, terwijl (2) de makers in ruil daarvoor de bevoegdheid krijgen wettelijk vastgelegde aanspraken op een proportionele vergoeding (x procent van de bruto-opbrengsten) in cbo-verband tegenover elke exploitant van het werk uit te oefenen. Bij niet- of niet-tijdige betaling zou een herlevend verbodsrecht daarbij zeer welkom zijn.

Nu er een wetsvoorstel op tafel ligt waarin het artikel 45d Aw over de billijke vergoeding voor scenarioschrijvers en regisseurs is herschreven, lijkt dit het moment bij uitstek om te proberen de vergoedingsregeling bij filmwerken bestand tegen de digitale toekomst te maken. Het is zeer wenselijk dat de Nederlandse wetgever in het nieuwe jaar 2013 stevige fundamenten voor een breed in Europa houdbaar model gaat leggen. Ook de Europese publieke omroepen, verenigd in de EBU, denken in die richting. Dat vergroot de kans op een vruchtbaar vergelijk. En dat is toch een tikkeltje anders dan de pogingen van de 'verenigde betalingsplichtigen' die in het monsterverbond van RoDAP bezig zijn het auteursrechtelijke kerstboompje van alle auteursrechtelijke kenmerken te ontdoen om al hakkend en snoeiend het boompje tot niet meer dan een economische spriet terug te brengen.

Kees Holierhoek
Voorzitter Stichting Lira