Waar is die kabelvergoeding gebleven?
Lira keerde eind 2013 voor het laatst kabelvergoedingen uit aan schrijvers voor films en televisieprogramma’s. Dat ging om filmwerken die zijn uitgezonden vóór 1 oktober 2012. Voor programma’s die na die datum van 1 oktober 2013 zijn uitgezonden, was nog geen kabelvergoeding beschikbaar, omdat de kabelmaatschappijen hun betalingen na bijna 30 jaar hebben gestaakt. Lira heeft een rechtszaak aangespannen tegen UPC, Ziggo en Delta om via gerechtelijke weg de vergoedingen voor de schrijvers veilig te stellen. Op 15 april 2015 ontmoetten kabelexploitanten en Lira elkaar in eerste aanleg voor de rechtbank in Amsterdam. Zo'n zestig scenarioschrijvers en journalisten waren aanwezig om Lira's zaak moreel te ondersteunen.
Zitting op 15 april 2014
De gangen, de trappen en de hal van de Amsterdamse rechtbank stonden op 15 april 2014 om 13.30 uur vol met belangstellende scenarioschrijvers, die de rechtszaak die Lira in 2013 aanspande tegen de grote kabelmaatschappijen, graag wilden bijwonen. In allerijl moest worden uitgeweken naar een grotere zaal voor de circa 100 aanwezigen. Het was een rommelig begin van de zitting, maar het grote belang van de kabelvergoedingen voor de schrijvers was meteen voor alle aanwezigen duidelijk.
Pleidooi van Lira
Jacqueline Seignette, advocaat van Lira, trapte af met een twee uur durend pleidooi waarin zij aangaf waarom het stopzetten van de betalingen door UPC, Ziggo en Delta onterecht is. De kern van haar pleidooi was dat de kabelaars na 27 jaar kabelgelden te hebben betaald, in 2012 ineens besloten hebben niet meer te willen betalen, terwijl zij met de kabeldoorgifte van televisieseries, documentaires en films nog steeds onveranderd veel geld verdienen. Maar terwijl zij vroeger netjes een dekkende licentie daarvoor hadden, sturen zij na 1 oktober 2012 de tv- en radioprogramma’s via de kabel naar de consument zonder de vereiste toestemming van de schrijvers. Lira zou volgens de kabelaars geen mandaat hebben om namens schrijvers de kabelvergoeding te incasseren. Maar waarom had Lira dit dan ruim een kwart eeuw (vanaf 1986) wel?
Het wettelijk vermoeden van overdracht aan de producent (artikel 45d Auteurswet), waarop de kabelmaatschappijen zich beroepen, is niet nieuw en stond al die tijd al in de wet. Bovendien treedt de overdracht op basis van het wettelijk vermoeden niet in werking voor schrijvers die al aangesloten waren bij Lira. Een auteur is immers bevoegd zijn rechten aan Lira over te dragen, overigens ook voor toekomstige werken, zo betoogde Lira in navolging van de Commissie Auteursrecht, de regering en het Amsterdamse Hof in de zaak van Vevam tegen NL Film.
Pleidooi wederpartijen
De advocaat van UPC, Ziggo en Delta gaf in zijn betoog aan dat Lira weliswaar inderdaad decennialang kabelgelden ontving, maar dat dit een afspraak tussen het rechthebbendencollectief was waaraan de kabelaars betaalden. Zij zouden geen invloed hebben gehad op doorbetalingen vanuit het collectief. De kabelaars zouden Lira dus ook nooit erkend hebben als partij waaraan betaald moest worden.
Bovendien vonden zij het niet logisch dat Lira pas op het eind van de distributieketen om een vergoeding vraagt. Daartussen zitten nog de omroepen en producenten. De advocaat vond dat de vuller van potjes pindakaas ook geen extra vergoeding aan de supermarkt kan vragen bij goedlopende verkopen. Die vergelijking werkte op de lachspieren van de aanwezige schrijvers. De bottomline van het pleidooi was dat volgens de kabelmaatschappijen de schrijver al betaald krijgt via de producent, middels het afgesproken honorarium.
De rechter vroeg zich af of die vergoeding hoger is geworden na het wegvallen van de kabelgelden, en of die vergoeding in contracten doorgaans te splitsen is in het honorarium en de wettelijk vereiste billijke vergoeding voor de kabeldoorgifte. Dat kon de advocaat van UPC c.s. niet bevestigen, maar de ‘nee’-schuddende zaal met schrijvers gaf duidelijk antwoord.
En wat had RoDAP te melden?
Ook vanuit RoDAP, het monsterverbond van producenten, omroepen en distributeurs, die zich in de rechtszaak heeft gevoegd aan de zijde van UPC c.s., werd pleidooi gevoerd. De advocaat voerde aan dat het werk op televisie voor het overgrote deel niet-gescript is, en dat van het gescripte werk het merendeel in loondienst wordt gemaakt. Deze beide vermeende feiten zouden ervoor zorgen dat het door Lira vertegenwoordigde werk slechts heel gering in omvang zou zijn.
Deze onjuiste stelling werd rechtgezet door Jean van de Velde, voorzitter van het Netwerk Scenarioschrijvers, die kort het woord kreeg. Hij lichtte aan de rechters toe dat scenaristen doorgaans juist níet in loondienst werken, maar als zelfstandige cultureel ondernemers nog veel meer dan de producent het risico lopen dat het project niet doorgaat. De scenarist schrijft het werk zonder dat daar voorafgaand een adequate vergoeding voor wordt verkregen. De producent gaat vervolgens met het script in de hand op zoek naar financiering. Jean liet ook weten dat de vergoedingen alleen maar lager zijn geworden voor scenaristen, omdat producenten vonden dat de honoraria wel omlaag konden aangezien scenaristen ook kabelgelden ontvingen…een oneigenlijk argument dat bovendien niet langer opgaat. Recent onderzoek bevestigt de dramatische inkomenspositie van Nederlandse scenaristen in vergelijking met de rest van Europa. De inkomenszorgen van de beroepsgroep kwamen tijdens de zitting dan ook duidelijk naar voren.
Het (tussen)vonnis wordt verwacht op 28 mei 2014, maar het is in rechtbankkringen gebruikelijk zo'n eerstvolgende datum niet te halen. Uitstel is dan het resultaat en zo'n uitstel kan zelfs nog enige keren worden herhaald.
Lees verder op www.lira.nl/Kabel.
DV