– Holierhoek/NTR: digitaal themakanaal
Recent kwam de Amsterdamse rechter bij vonnis van 7 januari 2014 in de zaak Holierhoek/NTR tot een uitspraak. De NTR werd in het ongelijk gesteld.
Die procedure ging om uitzendingen van een aflevering uit een tv-serie van scenarioschrijver Kees Holierhoek, voorzitter van Lira, die in het kader van de zogenoemde themakanalen zevenvoudig is herhaald. Toestemming tot uitzending op een themakanaal is door de omroep gevraagd aan de eertijdse producent van de tv-serie. Deze producent heeft die toestemming gegeven, maar de rechtsgeldigheid van die toestemming werd door Holierhoek betwist, omdat de BV van bedoelde producent al geruime tijd tevoren failliet was verklaard, Eiser stelt dat de betreffende producent sinds diens faillissement vanwege dat faillissement geen toestemming meer kon geven, omdat hij de zeggenschap over het werk had verloren.
De zaak die – zoals wel vaker in principiële geschillen – met steun van de Stichting Rechtshulp Auteurs werd gevoerd, werd door Lira gezien als een poging om de NTR te dwingen vóór uitzending van filmwerken-via-een-themakanaal passende individuele of collectieve tariefafspraken aangaande themakanalen te maken in plaats van het zeer eenzijdig vaststellen van een zeer lage vergoeding en dan ook nog via een onbevoegde producent.
Tegelijk is vrij algemeen bekend dat tot nu toe in de Nederlandse wetgeving onvoldoende aandacht is besteed aan wat er gebeurt met de bevoegdheden van een soms onbevoegde producent van een filmwerk indien deze failliet gaat en de opbrengst van zijn bezittingen en vorderingen onvoldoende blijkt te zijn voor het delgen van zijn schulden ('faillissement opgeheven bij gebrek aan baten'). Gesteld werd door eiser dat zo'n producent niet langer meer bevoegd is licenties voor gebruik te verlenen. Dan rijst natuurlijk wel de vraag aan wie die bevoegdheid vervolgens wél is toegevallen. Kennelijk is de wetgever op dit punt iets vergeten te regelen, zo luidt in bredere kring de opvatting. Aangenomen mag worden dat de verfilmingsrechten op het scenario in dat soort omstandigheden terugkeren naar de scenarioschrijver.
Antwoord op gestelde vragen kwam er niet in alle opzichten. In zijn vonnis kwam de rechter tot een verrassende stelling: dat er nooit contractueel door maker toestemming gegeven zou kúnnen zijn, omdat de exploitatiewijze die beknopt aangeduid wordt met 'uitzending via een digitaal themakanaal' op het moment dat de schriftelijke overeenkomst werd getekend, nog niet bestond. De failliet gegane producent, diens BV, kon dan ook nooit de toestemming daartoe hebben verworven en hebben doorgegeven aan de NTR.
In het commentaar op de het tussenvonnis van de zijde van de NTR wordt door de wederpartij onder meer gesteld dat er contractueel toestemming was verkregen voor gebruik van het scenario voor 'omroepdoeleinden' en dat daar mede een nog niet uitgevonden exploitatievorm als 'uitzending via een digitaal themakanaal' kon worden bedoeld.
Die onwenselijk te achten uitbreiding van toegestane exploitaties door een uiterst ruime interpretatie van de term 'voor omroepdoeleinden' is er dus niet gekomen. Dit soort zaken dienen terecht beperkt te worden uitgelegd.
KH