Een woord van de voorzitter (32)
Met recht revolutionair mogen de voorstellen voor een auteurscontractenrecht worden genoemd die het ministerie van Justitie per 1 mei 2010 ter consultatie op tafel heeft gelegd. Wie had kunnen denken dat men vanuit Den Haag zou komen met een voorstel dat het schrijvers en journalisten wettelijk onmogelijk zou maken om gedurende hun leven auteursrechten aan exploitanten van hun werk in eigendom over te dragen?
In plaats daarvan en wellicht nog verrassender: dat schrijvers bij leven uitsluitend nog licenties zouden kunnen verstrekken die -wanneer zij exclusief zijn- elke vijf jaar opgezegd kunnen worden. Om het nog maar niet te hebben over een wettelijke non-usus-bepaling (ontbinding bij geen of onvoldoende exploitatie van het werk), een wettelijk proportionaliteitsartikel (ook wel bestsellerbepaling genoemd waardoor correctie achteraf van de makersvergoeding mogelijk wordt) en een wettelijk recht op een billijke vergoeding voor exclusieve licenties, ook al blijft de vraag open wat die billijke vergoeding precies inhoudt.
Billijk mag een vergoeding in de toekomst in elk geval genoemd worden als de hoogte ervan door de minister van OCW na overleg met Justitie is vastgesteld. Dat kan alleen gebeuren als een vereniging van makers (zoals de VSenV en de NVJ voor schrijvers en journalisten) samen met een exploitant of vereniging van exploitanten (zoals uitgevers) een verzoek tot vaststelling van een billijke vergoeding doet in de vorm van een gezamenlijk gedragen advies over hoe die billijke vergoeding eruit zou moeten zien. Met andere woorden: de VvL/VSenV zou vergoedingen in haar modelcontracten voor de uitgave van literaire boeken en voor literaire vertalingen samen met de Groep Algemene Uitgevers/NUV een stempel van onaantastbaarheid kunnen laten geven door de minister van OCW, waarna kinderboekenschrijvers, toneelauteurs, educatieve auteurs en freelancejournalisten met hún exploitanten zouden kunnen volgen.
Dat scenarioschrijvers er niet echt op vooruitgaan, baart zorg.
Afgewacht moet worden hoeveel er van het voorstel van Justitie onder de ongetwijfeld zware kritiek die komen gaat, overblijft. Ook voorstanders -waartoe ik mijzelf in beginsel reken- kunnen maar beter even voorzichtig zijn met hun oordeel, omdat het buitengewoon lastig is alle consequenties meteen te overzien. Overal wordt er momenteel druk vergaderd om tijdig aan het ministerie van Justitie te kunnen laten weten wat de uiteenlopende groepen belanghebbenden ervan denken. En intussen is iedereen in ieder geval buitengewoon verrast, ongeacht of ze de voorstellen toejuichen of verfoeien.
KEES HOLIERHOEK
voorzitter Stichting Lira