Lira en de scenarioschrijver
Kees Holierhoek sprak als voorzitter van Stichting Lira op 10 januari 2013 een volle zuilenzaal in Felix Meritis, Amsterdam, toe ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van het Contractenbureau waarvan hij sinds de oprichting voorzitter is.
Wat wil het Contractenbureau? En hoe denkt het Contractenbureau te bereiken wat het wil? Dat zijn de twee centrale vragen die ik in het kader van deze feestelijke bijeenkomst aan de orde zou willen stellen.
Er bestaan sterk uiteenlopende standpunten over het collectief beheer van auteursrechten. Voor- en tegenstanders bewegen zich tussen 'collectief beheer zien we liefst nergens in praktijk gebracht worden' en een kort 'liefst overal' met ook nog een wisselende voorkeur naar gelang collectief beheer verplicht of vrijwillig is. De huidige staatssecretaris heeft zich uitgesproken tegen verplicht collectief beheer, kennelijk op basis van zijn liberale beginselen, maar hij doet er gelukkig wel volop aan mee: leenrecht, reprorecht, thuiskopie – zij het dat hij dat laatste duidelijk tegen wil en dank in leven houdt, gedwongen als hij is door de rechter.
Lira en het collectief beheer van filmwerken
Lira is voor een selectief collectief beheer. Je zou alleen daar aan collectief beheer moeten doen
- waar de wet het voorschrijft (kabel)
- waar het eigenlijk in de praktijk niet anders kan (leenrecht)
- waar het nodig is om de vergoeding voor makers veilig te stellen
- en vooral als die vergoeding op wettelijke grondslag billijk moet zijn en daarmee de kracht die ligt in het verbodsrecht, is vervangen door een vergoedingsaanspraak.
De filmwerken waar het hier over gaat, kennen thans een wettelijke aanspraak op een billijke vergoeding per exploitatievorm, maar daar komt schandelijk genoeg niets van terecht. De wetgever probeert deze situatie door middel van het thans voorliggende wetsvoorstel auteurscontractenrecht te verbeteren door de invoering van een aanspraak op vergoeding aan de scenarioschrijver bij de overdracht van rechten en een aanspraak op een billijke proportionele vergoeding voor de scenarioschrijver ten opzichte van derden.
Hoe ziet wat wij willen eruit?
Lira zou graag zien dat de scenarioschrijver voor een deel individuele vergoedingen ontvangt, voor een ander deel collectieve.
Individuele vergoedingen kunnen per auteur hoger en lager zijn, afhankelijk van zijn status in de professie, zijn ervaring en andere factoren.
Collectieve vergoedingen hebben de neiging als tarief identiek te zijn, bijvoorbeeld zoveel euro per minuut uitzending via de tv, maar met per auteur aan het eind van het sommetje verschillende uitkomsten. bijvoorbeeld als gevolg van een verschillende duur van de uitzending.
Tot de individuele vergoedingen horen: opdrachthonoraria en verfilmingsrechten; daarin kunnen individuele verschillen tot uitdrukking worden gebracht.
Onder de collectieve vergoedingen zouden dan alle exploitatievergoedingen komen te vallen waarbij exploitatie te verstaan is als: al het gebruik dat van filmwerken gemaakt wordt. Dus uitzending via tv, projectie in de bioscoop, verkoop en verhuur op dvd, uitleen etc… etc…
Functie en bevoegdheden van producenten
Producenten vervullen diverse onmisbare functies:
- bijeenbrengen van geld en talent (projectkeuze en financiering)
- inclusief rechtenregeling om filmwerk te kunnen produceren (productiezekerheid)
- leiding geven aan de exploitatie van het filmwerk (exploitatieleiding en informatieverstrekking)
- liefst zonder op elk ongewenst moment door het verbodsrecht van een boze, individuele maker getroffen te kunnen worden (distributiezekerheid).
Wenselijk voor scenarioschrijvers:
Tot de redelijke wensen van betrokken scenarioschrijvers kunnen gerekend worden:
- een fatsoenlijk individueel opdrachthonorarium: zeg bedrag x
- een fatsoenlijke individuele vergoeding voor de verlening van verfilmingsrechten: zeg bedrag y
- die beide afzonderlijk goed van elkaar te onderscheiden zouden moeten zijn
- aanspraken op exploitatievergoedingen die in proportionele (bijvoorbeeld percentuele) relatie staan tot de bruto-opbrengsten: denk aan een formule als: z% van bruto-opbrengsten
- met waar geen bruto-opbrengsten te identificeren vallen (geen subsidie-inkomsten, geen reclame-inkomsten): forfaitaire bodem-afspraken naar genre en gebruik.
Bij dit alles zijn varianten voor verschillende audiovisuele genres niet alleen mogelijk, maar naar het mij voorkomt praktisch noodzakelijk. De tv-serie zal bijvoorbeeld in veel opzichten kunnen verschillen van de speelfilm.
Langs welke weg bereiken we dat?
We beginnen met de vaststelling dat het huidige artikel 45d Aw nog nooit (goed) heeft gewerkt.
Daarnaast moet vastgesteld worden dat het nieuwe artikel 45d Aw in het recente wetsvoorstel auteurscontractenrecht nog vol onduidelijkheden zit, zelfs over wie nu eigenlijk de makers van een filmwerk zijn. Het criterium dat als makers beschouwd moeten worden de leveranciers van een ‘bijdrage van scheppend karakter’ is een veel te open norm. Rechthebbenden kunnen elkaar gaan verdringen. Gelukkig worden door een verwijzing naar artikel 40 Aw in elk geval scenarioschrijvers als makers beschouwd, maar al te veel andere aanspraakmakers hebben een negatief effect.
Ook is nog onduidelijk wat precies bedoeld wordt met een vergoeding die proportioneel is ten opzichte van wàt.
Belangrijk is ook het antwoord op de vraag via welke weg makers hun vergoeding krijgen. Dat zou een weg moeten zijn die vanwege de wenselijke veiligheid, de zekerheid dat een exploitant betaalt, is omgeven met krachtige, waar nodig wettelijke garanties.
Wenselijke wijzigingen
De conclusie moge luiden dat in het recente wetsvoorstel auteurscontractenrecht alsnog wijzigingen nodig zijn, Daarvoor is er aan makerszijde recent een model voor een amendering ontwikkeld dat past binnen de huidige Auteurswet.
Belangrijkste wijziging ten opzichte van huidige systeem zou moeten zijn dat cbo’s de bevoegdheid moeten krijgen bij elke exploitant van het filmwerk een billijke proportionele vergoeding te incasseren, net als bij de kabel in Nederland en ongeveer net als in Spanje, Polen, Italië en Portugal het geval is, en dat op basis van bijvoorbeeld een percentage van de bruto-opbrengst (niet van de winst). Deze bevoegdheid kan –net als bij de kabel- via wettelijke ondersteuning gegeven worden om individuele verbodsacties van makers te voorkomen en te vervangen door een collectief recht op gebruik van het ultieme middel van de verbodsactie zoals ook bij de Nederlandse kabelwetgeving het geval is.
Om de proportionele vergoedingen bij exploitanten afdwingbaar te maken, zullen sancties ten opzichte van de derden-exploitanten uitgeoefend moeten kunnen worden. Misschien dat in sommige gevallen buiten de gewone sancties die al bestaan, een herlevend verbodsrecht bij het uitblijven van (tijdige) betaling doeltreffend kan zijn.
Slotconclusie
Wat Lira in samenwerking met het de beroepsvereniging Netwerk Scenarioschrijvers en met andere cbo’s in PAM-verband wil bereiken: een goed werkende vergoedingsregeling voor alle exploitaties van filmwerken door aanscherping van 45d Aw en wel zo dat er een rechtstreekse vergoedingsaanspraak van makers op de exploitanten van hun werk in het leven wordt geroepen via een collectief incassomodel dat zowel nationaal als internationaal werkt.
Tot de andere wensen behoort een verplichte splitsing in de contracten tussen opdrachthonorarium en vergoedingen voor verfilmingsrechten enerzijds –met specifieke concrete bedragen- en alle gespecificeerde exploitatievergoedingen anderzijds- waardoor de onwenselijke buy-out niet alleen door de proportionele vergoedingsaanspraak verhinderd wordt, maar ook door deze scheiding in soorten vergoedingen.
Hoe komen we daar?
Voor inspiratie kan worden geput vooral uit het Spaanse model, natuurlijk zonder blinde imitatie. Dat Spaanse model voorziet in handhaving van alle belangrijke functies van de producent en stelt tegelijk via de cbo’s makers in staat op nationaal en Europees niveau billijke proportionele exploitatievergoedingen te ontvangen.
In Europa is de strijd om het vigerende model thans volop gaande.
KH