editie 40 / mei 2013

Een woord van de voorzitter

Wat zou het mooi zijn als de rechterlijke macht op conflictrijke situaties wetten toe zou kunnen passen die op zichzelf al een hoge mate van evenwichtigheid vertonen. Als de rechter op grond van zo'n evenwichtige wet dan ook nog eens streeft naar een Salomonsoordeel, neemt de kans op uitspraken die met de belangen van beide gerechtigheid zoekende partijen rekening houden, beduidend toe.

De rol van de wetgevende overheid als conflict oplossende arbiter voordat de rechter in al zijn wijsheid oordeelt, verdient ook in auteursrechtelijke sferen af en toe in het volle licht gezet te worden. Alleen zou je wensen dat er meer aanleiding toe bestond. Bijvoorbeeld voor wat betreft de verdeling van inkomsten tussen maker en exploitant uit de exploitatie van auteursrechtelijk beschermde werken, en niet alleen via een nieuw bestsellerartikel ten aanzien van boeken, maar ook ten aanzien van filmwerken rond artikel 45d Auteurswet.
 
Het wetsvoorstel auteurscontractenrecht valt op sommige punten te begrijpen als het product van een overheid die als arbiter op wil treden, of in elk geval als een overheid die in veel gevallen de weg naar een rechtsprekende arbiter, geschillencommissie of zelfs de minister van OCW wil openen. Jammer dat ten aanzien van tv-drama en film die arbiterrol zo beperkt is gebleven. Zowel makers als exploitanten zouden gediend zijn met een evenwichtige invulling van functies en vergoedingsaanspraken in het proces van creatie en distributie van filmwerken in het algemeen, omdat ze er onderling niet uit dreigen te komen. Concreet bestaat er behoefte aan een wettelijke verduidelijking van de rol van de producent, exploitanten en makers. Ik ben niet de eerste die vindt dat de producent zijn functie als producent uit moet kunnen oefenen dus talent en geld bijeenbrengen rond een stimulerend idee voor een film of tv-serie om vervolgens de exploitatie van het tot stand gebrachte werk te gaan leiden. Anderzijds moeten exploitanten kunnen exploiteren, te verstaan als uitzenden, doorgeven via de kabel, vertonen in de bioscoop, ter beschikking stellen als video-on-demand (VOD) enzovoort zonder elke keer lastig gevallen te worden door een blokkerende maker. En tenslotte moet een maker met wat hij verdient, een fatsoenlijk bestaan kunnen leiden en iets nieuws kunnen creëren. 

Jammer dat zonder de wettelijke inschakeling van een collectieve incassocomponent voor makers de spoeling voor hen buitengewoon dun lijkt te blijven. De internationale ervaring leert immers dat aanspraken op een proportionele billijke vergoeding zoals het wetsvoorstel die wil, alleen kracht krijgen als ze tegenover exploitanten uitgeoefend worden door een collectieve beheersorganisatie (cbo) zoals Lira. De individuele auteur is niet in staat elke onwillige exploitant in binnen- en buitenland tot betaling te dwingen. Een zetje in de goede richting, gegeven door  een wetgevende overheid had kunnen helpen. 

Maar het is nog niet te laat. Scenaristen en andere makers van filmwerken zouden nog altijd zeer geholpen kunnen zijn met een wetgever die als arbiter op durft te treden.

Kees Holierhoek
voorzitter Stichting Lira