editie 31 / mei 2010

Leenrecht-klachtencommissie

Wie van mening is dat door Lira bij de leenrechtuitkering fouten zijn gemaakt, kan als aan de klachten op bureauniveau niet tegemoet gekomen wordt, binnen een bepaalde termijn een officiƫle klacht indienen.

Leenrecht-klachtencommissie Van een klacht is sprake als een auteur bezwaar maakt tegen een aspect van de uitvoering van de leenrechtregeling zoals die door de Stichting Leenrecht is opgedragen aan de Stichting Lira, dat bezwaar van de auteur door interventie van het Lira bureau niet wordt weggenomen en dat bezwaar door de auteur binnen de gestelde termijn van twee maanden na de leenrechtrepartitie schriftelijk en gemotiveerd is voorgelegd aan de leenrecht klachtencommissie van de Stichting Lira.

De leenrecht klachtencommissie van Lira is een bestuurscommissie die het bestuur van Lira adviseert over de afhandeling van de klacht en eventueel verder te nemen maatre­gelen. Het bestuur van Lira neemt naar aanleiding van het uitgebrachte advies een besluit over de klacht. Tegen dit bestuursbesluit is volgens artikel 15e van de Auteurswet beroep mogelijk bij de arrondissementsrechtbank in Den Haag.

Zitting klachtencommissie op 5 maart 2010

Op 5 maart 2010 kwam de klachtencommissie van de Stichting LIRA bijeen om zich te beraden over in totaal drie klachten die bij de commissie waren ingediend naar aanleiding van de leenrechtrepartitie van eind 2009 die in totaal ca. 10.000 transacties omvatte.

Klacht 1: de juistheid van het aantal uitleningen

Klager 1 is van mening dat hij aanspraak kan maken op nog eens 1500 euro in aanvulling op de bijna 50 euro die hem op grond van onderzoek door het Lira-bureau naar zijn uitleningen al eerder extra zijn toegekend. De aantallen uitleningen waar Lira vanuit is gegaan bij het vaststel­len van zijn leenrechtaanspraak, zouden niet kloppen. Hij komt tot zijn aanvullende eis via een op grond van extrapolatie geschat aantal uitleningen. Hij voert als onderbouwing van zijn extra claim aan dat hijzelf gegevens van een grote openbare bibliotheek heeft verkregen waaruit zou blijken dat zijn werk in feite vaker is uitgeleend dan waarvan Lira op grond van gegevens uit een zeer omvangrijke steekproef bij de berekening van zijn uitkering uit is gegaan.

De adviescommissie is van mening dat cijfers, in het kader van de steekproef verstrekt door bibliotheken, deugdelijk dienen te zijn en dat er onderzoek dient te worden verricht naar de kwaliteit van die gegevens, zodra er twijfel rijst.

Klager 1 heeft zich tegelijk ook tot de Stichting Leenrecht gewend, de stichting die de betref­fende steekproef organiseert en de uitkomsten van de steekproef beheert. Ook de Stich­ting Leenrecht heeft de opvatting dat twijfel aan uitleencijfers de geloofwaardigheid van de verdeling kan aantasten en dat daarom onderzoek noodzakelijk is. Vanuit dit perspectief heeft de Stichting Leenrecht zich rechtstreeks verstaan met de directeur van de betreffende openbare bibliotheek. Deze verklaarde tegen­over Leenrecht de juistheid van de door een voormalig hoofd IT van de bibliotheek aan de klager verstrekte gegevens niet te kunnen garanderen. Ook vielen ze niet meer te reproduceren, omdat de bibliotheek inmiddels op een ander systeem was overgestapt. Daarmee is de status van de aan klager verstrekte gegevens volgens de Stichting Leenrecht onduidelijk geworden, hetgeen door de betreffende directeur werd bevestigd.

De adviescommissie achtte het niet bij voorbaat uitgesloten dat afwijkingen in de als particulier persoon verkregen gegevens van de door Lira gebruikte steekproefgegevens, mede verklaard zouden kunnen worden, doordat het genoemde gewezen IT-hoofd van de bibliotheek misschien alsnog gegevens per kalenderjaar heeft verzameld, terwijl voor de verdeling van leenrechtgelden gebruik gemaakt wordt van een steekproef die niet op een kalenderjaar betrekking heeft, maar op de laatste helft van een kalenderjaar gevolgd door de eerste helft van het volgende kalenderjaar. Bij wijze van voorbeeld: eind 2009 werden leenrechtgelden verdeeld voor uitleningen in het kalenderjaar 2008 op grond van een steekproef die liep van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009.

De adviescommissie kwam tot de conclusie dat de Stichting Lira om tot een verdeling te komen uit moet gaan van haar door Leenrecht verstrekte gegevens, dat vooralsnog niet is bewezen of aannemelijk gemaakt dat de door Lira gehanteerde steekproefgegevens slechter zijn dan de overzichten die klager van de betreffende steekproef­bibliotheek heeft ontvangen en dat er geen reden is van bestaande en beproefde manieren van verdeling af te wijken.

Omdat klager daarnaast meende dat een juist overzicht van feitelijke uitleningen alleen verkregen kon worden als àl zijn werken in de door Lira gebruikte databank zouden zijn opgenomen, is aan zijn verzoek om toevoeging van alle werken aan Lira=s databank tegemoet gekomen, waarbij de adviescommissie de overtuiging aan blijft hangen dat zoiets voor het verkrijgen van correcte uitleengegevens niet nodig is en bij algemene toepassing een onnodige overbelasting van het systeem met zich mee zou brengen. Immers, Lira heeft voldoende aan kennis van de titels die daadwerkelijk zijn uitgeleend. Kennis van titels die niet zijn uitgeleend, is daarbij niet nodig. Worden niet-uitgeleende werken alsnog uitgeleend, dan springen bij het inlezen van de gegevens als het ware de gegevens van de nieuwe uitgeleende werken >vanzelf= over naar de databank met gegevens van daadwerkelijke uitleningen en ontstaat er dus ook geen hiaat.

Klacht 2

Klaagster 2 is ontevreden over de hoogte van de uitkering en meent dat dit in belangrijke mate komt door te hoge inhoudingen en het feit dat het bestuur een te lage puntwaarde heeft vastgesteld. Zij vindt dat de communicatie over de verhoging van administratieve lasten van 5 naar 7.5% onvoldoende was. Ook merkt zij op dat haar e-mails niet beantwoord zijn. Tot slot vindt zij dat Lira onvoldoende informatie verschaft over het leenrecht in België.

In de adviescommissie zijn haar uiteenlopende bezwaren besproken.   

Puntwaarde

Om de waarde van een uitlening vast te stellen wordt jaarlijks een puntwaarde berekend. Deze puntwaarde vloeit voort uit het totaal aantal uitleningen in de steekproef over het betreffende peiljaar en de totale winkelprijs van de uitgeleende boeken. Berekend wordt als het ware een >eenheidswaarde= per uitgeleend boek en door nu het aantal uitleningen van dit boek in de steekproef te vermenigvuldigen met de winkelprijs bij verschijning ontstaat het bedrag dat in enig jaar voor een titel wordt uitgekeerd.

De jaarlijkse vaststelling van de puntwaarde hangt dus af van het totale aantal uitleningen dat de Stichting Leenrecht in haar steekproef van uitleningen in de Nederlandse openbare bibliotheken heeft gemeten en van het gemiddelde prijspeil van de uitgeleende boeken. Een verlaging of verhoging van de puntwaarde is niet van invloed op de hoogte van een individuele leenvergoeding. Als de steekproef immers kleiner is, wordt een lager aantal uitleningen geteld maar komt de puntwaarde toch hoger te liggen, als de boekenprijs stijgt en het totaal beschikbare bedrag voor het leenrecht blijft constant (of stijgt langzamer dan het prijspeil), dan zal de puntwaarde dalen.

De adviescommissie kwam derhalve tot de vaststelling van zij al wist: de hoogte van de puntwaarde is niet afhankelijk van een besluit van het Lira bestuur, maar is het onbeïnvloedbare resultaat van een rekensom. Per saldo wordt volgens deze systematiek en in overeenstemming met de uitgangspunten van het stelsel het beschikbare geld zo eerlijk mogelijk over de rechtheb­benden verdeeld.

Administratiekosten

De Stichting Lira heeft bij de leenrechtuitkering het percentage administratiekosten bijna 15 jaar

lang tot 5% weten te beperken. Het totaal aantal uitleningen door de openbare bibliotheken (en daarmee de incasso) is in die jaren gestaag afgenomen, maar de verwerkingskosten zijn ook relatief gestegen. De inflatiecorrectie op de vergoeding door de bibliotheken heeft deze ontwikkelingen helaas maar zeer ten dele gecompenseerd. Zo bereikte de verwerking van de leenrechtuitkering gaandeweg een punt waarop er geld bij moest, geld dat in de bedrijfsvoering van de Stichting Lira dan uit de ingehouden administratiekosten bij rechthebbenden in andere sectoren dan het Leenrecht zou moeten komen. (Ter vergelijking: de inhouding voor administratiekosten bij scenario­schrijvers op hun kabelgelden bedraagt 10%.)

Het afgelopen jaar heeft het bestuur van de Stichting Lira daarom besloten het percentage administratiekosten bij het leenrecht te verhogen van 5 naar 7,5 procent. Hiermee bevindt de totale kosteninhouding (Stichting Leenrecht: 5% incassokosten, Stichting Lira: 7,5% verdelingskosten) zich overigens nog altijd ruimschoots onder de 15% die door het College van Toezicht Auteursrecht als aanvaardbaar voor de hele keten (van incasso tot en met verdeling) wordt beschouwd.

Het verwijt dat de verhoging van administratiekosten van 5 naar 7.5% bij de leenrechtrepartitie van eind 2009 te weinig tot niet is gecommuniceerd, wordt door de bestuurlijke klachten­com­missie van Lira als terecht aangemerkt. Deze verhoging en haar achtergrond had duidelijker in de begeleidende brief moeten staan.

SoCu-gelden

Ten aanzien van de SoCu-gelden merkt de adviescommissie het volgende op.

Op grond een toezegging, door staatssecretaris A. Nuis indertijd bij de behandeling van de leenrechtwetgeving gedaan aan de Tweede Kamer, mocht vanaf het begin van het auteurs­rechtelijke leenrecht aangenomen worden dat het ministerie van OCW waarde hecht aan een redelijke mate van fondsvorming op het terrein van de leenrechtgelden. Om dat te bereiken is in het door de minister van Justitie vervolgens goed­gekeurde verdelingsreglement van de Stichting Leenrecht een artikel opgenomen dat verdelings­or­gani­sa­ties zoals Lira verplicht om een deel van het voor verdeling beschikbare bedrag niet in de vorm van individuele leenrechtuitkeringen uit te betalen, maar te bestemmen voor collectieve doeleinden in de sociale en culturele sfeer ten gun­ste van rechthebbenden en hun werk. Lira houdt daarbij een percentage van 10% aan, terwijl inmiddels het College van Toezicht Auteurs­recht een inhoudingspercentage van maximaal 15% aanhoudt, een percentage waar Lira dus niet aan toekomt.

In de sociale sfeer besteedt Lira deze gelden via het Lira Fonds aan collectieve doeleinden
ten behoeve van leenrechthebbenden. Dat gebeurt in verschillende vormen aan verschillende
doelen. Zo zijn er vrij permanente bestedingen die gericht zijn op groepen van schrijvers en
vertalers in nood  en in achterstandsituaties. Daarnaast worden er bijdragen verleend aan talrijke incidentele projecten en activiteiten die de sociale, maatschappelijke en professionele positie van schrijvers en vertalers in Nederland versterken. Meer continue bestedingen hebben verder tot doel de vorming van oudedagsvoorzieningen voor schrijvers en vertalers te stimuleren. Ook wordt er geld beschikbaar gesteld om het schrijvers en vertalers mogelijk te maken in professionele geschillen een beroep te doen op juridische deskundigheid. Tenslotte vinden er bestedingen plaats die het tot stand brengen en in stand houden van een organisatorische infrastructuur beogen welke over een breed front de belangen van schrijvers en vertalers in Nederland behartigt.

De gelden die worden ingehouden met een cultureel doel worden, net als de sociale gelden,

toevertrouwd aan de Stichting Lira Fonds. Het bestuur van Lira is tegelijk het bestuur van het Lira Fonds. Het Lira Fonds geeft financiële steun aan projecten op het terrein van de literatuur, het theater en soms de audiovisuele media. Bijzondere aandacht gaat uit naar projecten die moeilijk binnen de voorwaarden van de bestaande overheidsfondsen zijn in te passen. Het belangrijkste criterium voor subsidiëring is kwaliteit.

Deze culturele subsidies zijn vrijwel uitsluitend bestemd voor uiteenlopende auteurs (in de zin van makers van teksten) bijvoorbeeld in de vorm van auteurshonoraria bij specifieke, elders niet of nauwelijks te verkrijgen schrijfopdrachten, bij literaire manifestaties, bij heel bijzondere uitgaven e.d.. Jaarlijks worden achteraf de namen van de instellingen waaraan gelden zijn toegekend, mèt het toegekende bedrag gepubliceerd in Lira's jaarverslag.

Onbeantwoorde e-mails

Ten aanzien van de klacht over onbeantwoorde e-mails geeft de adviescommissie het bestuur van Lira in overweging aan klaagster verontschuldigingen aan te bieden voor onbeantwoorde e-mails en het bureau te verzoeken de correspondentielijnen in kaart te brengen en zo mogelijk te verbe­te­ren, daarbij een onderscheid makend tussen correspondentie die bijvoorbeeld plaats vindt in het kader van de controle-specifi­caties en die in de regel onbeantwoord blijft, correspondentie waarin vragen worden gesteld die beantwoord zouden moeten worden en tot slot correspondentie die een gemengd karakter heeft. Administratieve vastlegging van binnenkomende vragen en de beant­woor­ding lijkt de adviescommissie een belangrijke stap voorwaarts, waarbij natuurlijk voor­komen dient te worden dat de investering van tijd en middelen redelijke grenzen te buiten zou gaan.

Belgisch leenrecht

Lira heeft meer dan eens over het Belgische leenrecht bericht, maar daarin bleef zo lang zo weinig schot zitten dat verdere, periodieke berichtgeving weinig zinvol leek. Dat vooropgesteld wijst de adviescommissie de klaagster graag op een mededeling van 26 januari j.l. op de site van de Vereniging van Letterkundigen VvL, luidende: >Het Belgische leenrecht is voor auteurs al enige tijd (sic) een steen des aanstoots: het bij Koninklijk Besluit vastgelegde bedrag is veel te laag en werd bovendien tot nu toe niet uitbetaald, op een vervangende leenvergoeding (2003) na. Reprobel heeft nu de geïnde bedragen voor de periode 2004 2007 verdeeld over de beheersven­nootschappen. SACD, Scam en SOFAM zullen, na goedkeuring van de barema's door het minis­terie, tot betaling overgaan in het eerste semester van 2010. Voor SABAM geldt hetzelfde. De Vlaamse Auteursvereniging waarschuwt haar leden om geen hoge verwachtingen te koesteren van de te verwachten som: de uitgekeerde bedragen zullen bespottelijk laag zijn. ADe eis voor een fatsoenlijk leenrecht blijft een belangrijk punt in onze werking, zoals hierboven al bleek.@ (Bron: Vlaamse Auteursvereniging (VAV), december 2009).

Zodra Lira kennis krijgt van ook voor Nederlandse auteurs belangrijke leenrecht-ontwikkelingen in België, zal zij daaraan ruchtbaarheid geven.

Klacht 3

Klager 3 heeft zich met zijn klacht tot de Stichting Leenrecht gewend. Leenrecht heeft bij Lira geïnformeerd. Klager zal voor de twee aangevoerde kwesties dan ook van Stichting Leenrecht antwoord ontvangen.

Ten aanzien van zijn aan Lira gerichte klacht over de hoogte van de op zijn leenrechtuitkering ingehouden administratiekosten adviseert de adviescommissie het Lira-bestuur klager van wezenlijk hetzelfde antwoord te voorzien als klaagster 2 op dit punt.

Besluitvorming

In zijn vergadering van 9 maart 2010 heeft het bestuur van de Stichting Lira de adviezen van de adviescommissie overgenomen en conform deze adviezen besloten.

KH-RV