Wettelijke toezicht op collectieve beheersorganisaties
Eind december 2006 werd van de zijde van het ministerie van Justitie in een consultatieronde een voorontwerp van wet aan belanghebbende organisaties van rechthebbenden en - opvallend genoeg - ook veel organisaties van betalingsplichtigen toegestuurd waarin sprake is van een versterking van het al bestaande wettelijk geregeld toezicht op eigenrechtorganisaties en een uitbreiding van het wettelijk geregelde toezicht tot vrijwillige collectieve beheersorganisaties zoals Lira.
Feit is dat er al een flink aantal jaren zo’n wettelijk geregeld toezicht bestaat, alleen niet op álle collectieve beheersorganisaties. Het toezicht beperkt zich thans nog tot de eigenrechtorganisaties Thuiskopie, Leenrecht, Reprorecht en Sena alsmede tot Buma als exclusieve vergunninghouder op het terrein van het muziekauteursrecht.
Uit het nogal plotseling rondsturen van genoemd voorontwerp van wet bleek dat er bij de overheid een voornemen bestaat om dat toezicht uit te breiden tot de organisaties van vrijwillig collectief beheer. Naast Lira gaat het daarbij om bijna twintig andere organisaties.
Hoe zit het?
Lira is als verdeelorganisatie werkzaam voor Leenrecht, Thuiskopie en Reprorecht. Dat is gebeurd op grond van een aanwijzingsbesluit van genoemde eigenrechtorganisaties waarin onder voorwaarden opdracht wordt gegeven tot verdeling van voor auteurs bestemde gelden. De daarbij gestelde voorwaarden houden onder meer in dat de verdeling plaats dient te vinden conform een door de eigenrechtorganisaties én de minister van Justitie goedgekeurd verdeelreglement. In dat aanwijzingsbesluit en in dat verdeelreglement zijn strikte voorwaarden opgenomen over de manier waarop Lira zich jaarlijks moet verantwoorden voor de verdelingen die in opdracht van genoemde eigenrechtorganisaties plaats vinden. Niet alleen moet Lira’s jaarrekening door een externe registeraccountant van een goedkeurende verklaring worden voorzien, ook de manier waarop financiële cijfers aan de eigenrechtorganisatie moeten worden opgeleverd, is in het huidige systeem van controleafspraken vastgelegd in heel nauwkeurige voorschriften over de op te leveren financiële overzichten, de verdeelmatrix.
Met andere woorden: Lira staat al jaren onder ‘getrapt’ toezicht van het College van Toezicht Collectieve Beheersorganisaties Auteurs- en Naburige Rechten (CvTA) en heeft daar geen moeite mee. Dat is dan ook één van de argumenten die door Lira zijn aangevoerd tegen de voorstellen als opgenomen in genoemd voorontwerp van de Wet Toezicht op Collectieve Beheersorganisaties voor Auteurs- en Naburige Rechten. Lira’s bezwaar valt samen te vatten in: het is niet nodig, want dat toezicht is er al.
Ook in Lira’s brief aan de minister van Justitie wordt de noodzaak van bijkomende wettelijke condities betwijfeld: ‘Stichting LIRA heeft aan elk informatieverzoek van het College binnen de gestelde termijn voldaan. Bovendien heeft Stichting LIRA afgelopen jaar zelfstandig nieuw beleid geïmplementeerd dat vooruit loopt op besluiten van het College.’
Definitie en argumentatie
Het is misschien enigszins verrassend, maar in het voorontwerp van wet komt geen definitie voor van wat onder een collectieve beheersorganisatie moet worden verstaan. Er is eenvoudig een lijst bijgevoegd waarop de namen van organisaties staan die als zodanig worden beschouwd.
Dat leidt al gauw tot problemen. Zo spelen in het reprorecht uitgevers een belangrijke rol bij de verdeling van door de Stichting Reprorecht geïncasseerde gelden. Komen daardoor Reed Elsevier en Kluwer onder rechtstreeks toezicht van het CvTA?
Voorts blijft de argumentatie voor de versterking en uitbreiding van het toezicht beperkt tot een verwijzing naar de ‘maatschappelijke impact’ van collectieve beheersorganisaties, een argumentatie die ook op Albert Heijn en Unilever van toepassing is, maar nog geen aanleiding heeft gegeven tot de introductie van een bijzondere vorm van toezicht.
Het toezicht op de eerder genoemde eigenrechtorganisaties vindt zijn grond in het feit dat hun werkzaamheden gebaseerd zijn op een wettelijk monopolie. Dan is een wettelijk geregeld toezicht een vrijwel noodzakelijke en ook voor Lira aanvaardbare aanvulling. Maar Lira heeft geen wettelijk monopolie en de introductie van enige vorm van toezicht dient dan ook op zijn minst anders beargumenteerd te worden.
Boetes
Pijnlijk is de mogelijkheid dat het College van Toezicht boetes op kan leggen aan collectieve beheersorganisaties die zich niet aan de regels houden. Het pijnlijke zit hem in het feit dat deze organisaties geld van anderen beheren en dat boetes dan dus betaald zouden moeten worden door geld van rechthebbenden aan te spreken die niets hebben misdaan.
Onnodige beperking van vrijheid
De vraag kan zelfs gesteld worden of de vrijheid om het recht op intellectuele eigendom naar eigen voorkeur toe te passen, door het voorstel geen geweld aangedaan wordt: ‘Op het moment dat ook de overige rechten die door schrijvers vrijwillig aan Stichting LIRA overgedragen zijn, onder toezicht van het College zouden gaan vallen, is er sprake van een niet te verantwoorden beperking van de vrije uitoefening van de auteursrechten van schrijvers en wordt auteurs in Nederland het recht ontnomen hun eigendommen te benutten op de manier die ze zelf verkiezen.’ (Lira’s reactie aan de minister van Justitie van 14 februari 2007.)
Reactie aan minister
Gevolg gevend aan de uitnodiging om Lira’s oordeel over het voorontwerp kenbaar te maken heeft het bestuur van Lira in zijn brief d.d. 14 februari 2007 aan de minister van Justitie mr. E.M.H. Hirsch Ballin nog eens samenvattend uitgelegd wat Lira van de voorstellen vindt.
Lira’s reactie is mede gebaseerd op het vér- en diepgaande betoog dat is opgesteld door de juristenwerkgroep van de Stichting Auteursrechtbelangen (Starbel), waarin beroepsverenigingen, organisaties van uitgevers en andere producenten, alsook collectieve beheersorganisaties in het belang van het auteursrecht met elkaar samenwerken.
Laat er geen misverstand ontstaan. Het Lira-bestuur is zich erg goed bewust van dat ‘het maatschappelijk gezicht van de collectieve auteursrechten_uitoefening niet altijd optimaal is, dat er iets moet gebeuren om de maatschappelijke aanvaardbaarheid van vooral de incasso_activiteiten te vergroten, dat de transparantie van het proces bevorderd dient te worden en dat het goed is dat er onder meer zal worden gestreefd naar een vorm van extern toetsbare zelfregulering _ als dat uitgebreide geheel van door de branche zelf wenselijk geachte maatregelen zo kort samengevat mag worden.’(Citaat uit brief van de Vereniging van Schrijvers en Vertalers aan de minister d.d. 14 februari 2007).
Wie de maatschappelijke strijd om het auteursrecht verliest, kan tegenwoordig heel veel geld kwijtraken. Dat zou jammer zijn voor de Nederlandse schrijvers en vertalers.
KH