editie 22 / mei 2007

Verslag leenrechtklachtencommissie 2007

Op 13 maart 2007 kwam de klachtencommissie van de Stichting LIRA bijeen om zich te beraden over klachten die bij de commissie konden worden ingediend naar aanleiding van de leenrecht-repartitie van eind 2006.

Op 13 maart 2007 kwam de klachtencommissie van de Stichting LIRA bijeen om zich te beraden over klachten die bij de commissie konden worden ingediend naar aanleiding van de leenrecht-repartitie van eind 2006. 

Daarbij ging het om één klacht die bij nader toezien betrekking had op de leenrechtrepartitie van eind 2005, maar die door de klachtencommissie ter behandeling werd toegelaten, omdat de kwestie waarom het draaide, zich in de loop van 2006 had voorgedaan en de klacht wellicht aanleiding zou kunnen geven tot aanpassing van het protocol zoals dat geldt voor de administratieve behandeling van erfgenamen. 

 

Van een klacht is sprake als een auteur bezwaar maakt tegen een aspect van de uitvoering van de leenrechtregeling en dat bezwaar na interventie van het LIRA-bureau niet weggenomen wordt, maar schriftelijk wordt voorgelegd aan de leenrecht-klachtencommissie van de Stichting LIRA. 
 

Met betrekking tot de concrete voorliggende klacht: het betrof daarbij erfgenamen van een leenrechthebbende vertaler die - ofschoon zij het bureau van Lira tijdig op de hoogte hadden gebracht van het overlijden in februari 2005 van hun vader - uiteindelijk pas begin 2007 de hun toekomende gelden leenrechtgelden ontvingen waarop zij sinds de leenrechtverdeling van eind 2005 aanspraak konden maken.
 

De leenrechtklachtencommissie heeft de gang van zaken vanaf de ontvangst van het bericht van overlijden tot de feitelijke overmaking van leenrechtgelden nauwkeurig geanalyseerd. Zij is tot de conclusie gekomen dat deze gang van zaken, ondanks verzachtende omstandigheden die samenhangen met de gevoeligheid voor menselijke fouten van het informatiesysteem GRIS, onbevredigend genoemd moest worden. Er was naar het oordeel van de commissie echter geen aanleiding het protocol ten aanzien van de administratieve behandeling van erfgenamen aan te passen, omdat dat protocol geen tekortkomingen vertoonde. Wel is de leenrechtklachtencommissie tot een procedurele aanbeveling gekomen aan het bureau van de Stichting Lira, waardoor - zo hoopt de commissie - in het vervolg dit soort pijnlijke tekortkomingen zich niet meer voor zullen doen. Het komt er kort gezegd op neer dat toezeggingen dat geld zal worden overgemaakt, alleen gedaan kunnen worden gelijktijdig met de feitelijke overmaking.

Door Lira zijn verschuldigde gelden alsnog aan de erfgenamen overgemaakt en aan hen zijn ook excuses voor de vertraging aangeboden.

Overigens is de klachtencommissie verheugd dat zich onder de reacties op de verdeling van eind 2006 mede dankzij de inspanningen van de bureaumedewerkers van de Stichting LIRA zo weinig klachten hebben bevonden die door de commissie moesten worden beoordeeld.
 

KH