Leenrecht in Belgie (2): Reactie op een eerdere publicatie
Toen de redactie van het Lira Bulletin werd verblijd met een beschouwing over het Belgische leenrecht van Dirk Van der Maelen, fractieleider van de sp.a in het federale Belgische parlement, ons toegestuurd door de Vlaamse kinderboekenauteur Guy Didelez, hebben we die tekst in samenvatting gepubliceerd en vanuit het Nederlandse gezichtspunt ons commentaar daarop geleverd.
Nogal verrast waren we vervolgens over een boze reactie van genoemde fractieleider van de sp.a die ons erop wees dat zijn ‘bedenkingen’ niet het officiële sp.a-beleid ten aanzien van het leenrecht inhielden.
We geven hem graag de ruimte om dat officiële beleid nader uiteen te zetten, want de leenrechtontwikkelingen in België baren ons zorgen.
KH
Reactie van Belgische zijde
Op 22 november 2006 schrijft Guy Didelez, een auteur met wie ik enkele malen correspondeerde over verschillende aspecten van auteursrecht, een e_mail naar een medewerker van mij. Ik lees er dat de heer Didelez onze correspondentie over leenrecht doorgestuurd heeft naar de stichting LIRA en dat die in haar volgend bulletin uitvoerig zal antwoorden (!) op mijn mails. Bij LIRA horen we dat het bewuste nummer al bij de drukker ligt.
Wij vinden dit een vreemde gang van zaken:
Principieel
Zowel de heer Didelez als de redactie van LIRA-bulletin hadden ons -en eventueel andere politieke partijen- gemakkelijk kunnen contacteren om ons op de hoogte te brengen van het voornemen van LIRA om een stuk te brengen over het leenrecht in Vlaanderen en België. We hadden daar graag aan meegewerkt.
Maar door het artikel helemaal op te hangen aan mij kan -misschien onbedoeld- de perceptie ontstaan dat mijn politieke fractie de zwarte piet is in dit verhaal. Dit mag dan wel pertinent onjuist zijn, we weten dat een perceptie een heel eigen leven kan gaan leiden. En wie durft vandaag het belang van perceptie nog te onderschatten?
Principieel vinden we het een ongelukkige zaak dat dit belangrijk debat nu gevoerd wordt op basis van een privé-correspondentie tussen twee mensen, waarbij één van de twee niet ingelicht wordt dat die correspondentie gebruikt zal worden voor een analyse in het publiek debat.
In onze correspondentie met de heer Didelez hebben wij geprobeerd hem de oorzaken van de stand van zaken anno 2006 uit te leggen. We wilden hem duiding geven bij de vaak moeizame compromissen in regeringsbeslissingen. Dit is iets helemaal anders dan overtuigde partijstandpunten propageren rond leenrecht, met het oog op bespreking in een vaktijdschrift.
Een slordige samenvatting en interpretatie
Dit betekent helemaal niet dat we in die correspondentie zaken zeggen die we nu verloochenen. Integendeel: had men onze toestemming gevraagd om in het kader van een breed debat onze hele correspondentie te publiceren, dan hadden we die gegeven.
Hét probleem is dat de redactie van LIRA meent dat ze uit onze mails “algemene standpunten in een publieke kwestie” gedistilleerd heeft, terwijl ze in werkelijkheid op een slordige manier een tekst samenvatte die ze eigengereid interpreteerde.
Waarover ging onze correspondentie met de heer Didelez?
In België is alles wat met auteursrecht te maken heeft federale materie (economie), terwijl het letterenbeleid gemeenschapsbevoegdheid is (cultuur). Op die verschillende niveaus zitten dan ook nog eens andere politieke fracties in de meerderheid. Dit alles maakt het een bijzonder complex Belgisch dossier.
Het federaal niveau moest het leenrecht en de bijhorende bedragen invoeren. Dat zorgde meteen voor een probleem met de Franstalige partijen. Zij vonden het onhaalbaar dat de bibliotheekbezoekers zouden betalen voor het leenrecht.
Uit cultuurpolitieke overwegingen leefde intussen ook bij Vlaamse partijen, en zeker bij de Vlaamse minister van cultuur Bert Anciaux (sp.a-spirit), de sterke overtuiging om de bibliotheekbezoekers niet te laten opdraaien voor het leengeld. Het strookt niet met zijn cultuurparticipatiebeleid dat sterk wil aanzetten tot leesbevordering bij kwetsbare groepen.
Deze stellingen hebben verregaande consequenties, want het betekent dat het leenrecht betaald moet worden uit de (vaak krappe) algemene overheidsmiddelen. Voor de Franstalige gemeenschap, bevoegd voor het Franstalige cultuur-en letterenbeleid, stelde zich hiermee, precies bij gebrek aan voldoende middelen, een huizenhoog probleem.
In zo een situatie dringt zich in België een compromis op. Dat compromis kwam er met het Koninklijk Besluit-Moerman. De bedragen werden -inderdaad- niet al te hoog vastgelegd: 1 euro per volwassen lener en 0,50 euro per minderjarige lener, en de mogelijkheden werden voorzien dat de Gemeenschappen kunnen optreden als ‘derde betalers’. Belangrijk is dat het om bedragen ging die ook de Franstalige Gemeenschap effectief kon en wilde betalen.
De toenmalige bevoegde minister Moerman (VLD) heeft toen geconcludeerd dat ze daarmee het onderste uit de kan had gehaald in de gegeven omstandigheden -wij stelden dat ook vast_ en dat België niet ver onder het gemiddelde van de EU_vergoeding_per_inwoner zit (1,28 euro per bibliotheekbezoeker). De Vlaamse Gemeenschap, waar sp.a ook mee regeert, voert het federale raam intussen zoals afgesproken uit. We beseffen dat het om geen zeer groot bedrag gaat, maar op dat niveau benadrukken we dat leengeld maar een zeer beperkt deel is van de koek die naar letteren gaat. We verwarren hierbij geenszins ‘leenrecht’ met allerlei subsidies. Het is aanmatigend om te beweren dat wij redeneren vanuit de premisse: ‘Als er al een leenrecht zou moeten komen…’. Dit zeggen wij nergens. Uiteraard onderschrijven wij het principe van het leenrecht. Het leenrecht is bovendien intussen federaal als onvervreemdbaar recht ingeschreven, daar bestaat geen enkele discussie over. Het debat gaat uitsluitend over de grootte van de vergoedingen die daaraan gekoppeld zijn.
Probleem: het (relatief) rijke Vlaanderen kan geen ander leenrecht invoeren dan elders in het land. Vlaanderen kan wél, daarnaast, een extra inspanning doen voor onze auteurs en letterensector. Dat heeft niets te maken met verwarring, dat zijn geen sussende opmerkingen, het gaat om reële grote inspanningen. Het Vlaams letterenbeleid voorziet voor 2007 voor 5.241.000 e. aan middelen voor de sector, een toename van 468% ten opzichte van 1999, het jaar waarin Bert Anciaux minister van Cultuur werd.
Wat blijkens de samenvatting van LIRA misschien de kern van ons betoog lijkt, waren twee korte bedenkingen op het einde van een mail (die ook als zodanig benoemd waren).
1) Het is moeilijk in te schatten hoeveel compensatie er voor een uitgeleend boek naar een auteur moet gaan en, samenhangend daarmee, hoeveel boeken er minder verkocht worden doordat we boeken kunnen lenen.
Dat zijn toch zeer belangrijke vragen, waar tot nu niemand een onbetwist antwoord op heeft kunnen geven? Daarmee stellen we noch het nut noch de redelijkheid van het leenrecht in vraag, zoals LIRA beweert. Het zijn louter vragen in het moeilijke debat naar wat het juiste bedrag voor leenrecht zou moeten zijn – en waar wij, los van praktische problemen binnen de federale staatsstructuur, nog niet helemaal uit zijn.
2) De vaststelling dat het leenrecht een economisch principe is, is helemaal niet de ‘hekeling’ die LIRA daar meteen van maakt. Geen enkel probleem dat wie veel geleend/gelezen wordt, meer leengeld ontvangt. Alleen voegen we daaraan toe: om ook andere auteurs te ondersteunen dan alleen de groep die goed gelezen wordt, is er iets anders nodig, namelijk het cultuurpolitieke instrument van een subsidiebeleid.
De opmerkingen dat in Nederland ook vertalers van internationale bestsellers goed verdienen aan leenrecht, is helemaal juist maar doet natuurlijk niets af aan de grond van de vaststelling dat het eigenlijke leenrecht louter economisch is.
Dit alles neemt niet weg dat we begrip hebben voor de aangekaarte problemen. De heer Didelez is een jeugdboekenschrijver die wellicht effectief beduidend meer geleend dan gekocht wordt. Dat maakt zijn vraag om hoger leengeld heel begrijpelijk.
Dirk Van der Maelen (Kamerfractieleider sp.a)
Tom Sierens (studiedienst sp.a)