Uitgehold leenrechtstelsel is toe aan fundamentele herziening
Onderzoeksjournalist Marcel Metze onderzocht hoe de structurele uitholling van het leenrechtstelsel te keren is. Kernthema's in de discussie: vrijgestelde uitleningen in het onderwijs en de snelle groei van e-lending.
Met het succes van de bibliotheken ontstond in de jaren negentig een omvangrijke "leenmarkt". Foto: Westend61 / Hollandse Hoogte
Rond 1990 gold het succes van de bibliotheken als een belangrijke oorzaak van de daling van de boekenverkoop. Door hen fors te subsidiëren had de overheid een omvangrijke "leenmarkt" gecreëerd, zo klaagden schrijvers en uitgevers, en liepen zij aanzienlijke inkomsten mis. Ook in andere Europese landen klonk de roep om invoering van een leen- en verhuurrecht, met bijbehorende vergoeding. In 1992 kwam de Europese Raad van Ministers met een richtlijn. Drie jaar later legde Nederland het leenrecht vast in een wet. Auteurs en uitgevers konden toestemming voor publieke uitleen niet weigeren maar kregen in ruil recht op vergoeding. De Stichting Leenrecht mocht de uitvoering gaan regelen. De onderhandelingen over de hoogte van de vergoeding en de bouw van een goed informatie- en verdelingssysteem kostten enkele jaren, maar eind 1998 kon de betaling beginnen.
Uitlening van boeken via scholen levert auteurs geen vergoeding op
Boekenverkoop stabiliseert
Achteraf weten we dat het uitlenen van boeken via openbare bibliotheken in die periode ook zijn piek bereikte van rond 160 miljoen uitleningen per jaar. Eind jaren negentig zette een daling in die nog steeds voortduurt. Aanvankelijk was de hoop dat die werd veroorzaakt door een stijging van de boekenverkoop – die voor auteurs, vertalers en uitgevers financieel aantrekkelijker is. Tussen 2000 en 2008 steeg die verkoop van een kleine 33 miljoen naar ruim 50 miljoen exemplaren. Toen brak de kredietcrisis uit en begon een verkoopkrimp die pas in 2014 tot staan kwam. Sindsdien is de boekenverkoop gestabiliseerd op rond 40 miljoen, exclusief e-boeken.[1]
Een steeds dunner houtje
Al die tijd zakte de uitleen van fysieke boeken onstuitbaar verder in, naar 137 miljoen uitleningen in 2000, 116 miljoen in 2010 en 62 miljoen in 2017, waarvan 30 miljoen boeken voor volwassenen en 32 miljoen jeugdboeken. Als dat zo doorgaat, zakt de teller binnen een jaar of vier onder de 50 miljoen.
Het feitelijke beeld is iets minder negatief. De uitleningen van fysieke boeken via scholen, in het kader van het programma De Bibliotheek op School (dBOS), en de uitleningen van e-boeken moeten er eigenlijk bij worden geteld. Maar die compenseren de structurele daling van de papieren uitleen via reguliere openbare bibliotheken onvoldoende. Bovendien leveren ze de auteurs onder het huidige leenrechtregime geen vergoeding op. Daardoor bijten de boekauteurs op een steeds dunner houtje: de vergoeding die Stichting Leenrecht naar hen overmaakte daalde tussen 2015 en 2017 van € 5,3 miljoen naar € 4,8 miljoen en zal in 2018 verder zakken naar € 4,6 miljoen.[2]
De gemiddelde leestijd in boeken is (vrijwel) terug op het niveau van de jaren zeventig
De ontlezing is een feit
De meest gehoorde verklaring voor de structurele achteruitgang van de (fysieke) boekuitleen is ‘ontlezing’, vooral in samenhang met het groeiende aanbod aan audiovisuele media, internet en sociale media. Die ontlezing is inderdaad een feit. Volgens het langjarig tijdbestedingsonderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) is het percentage lezers tussen 2006 en 2016 afgenomen van 90 naar 72 procent, en is de gemiddelde leestijd teruggelopen van 4,7 naar 3,4 uur per week. Bij elkaar genomen, en gecompenseerd voor bevolkingsgroei, komt dat neer op een afname van 40 procent.
Meer films, muziek en spelletjes
De ontlezing is het grootst bij jongeren en lager opgeleiden. Daar heeft ook de opkomst van nieuwe media het meeste effect. Niet-lezers spenderen twee keer zoveel tijd aan communiceren (mailen, sms, sociale media) als fervente lezers. Zij zijn ook meer bezig met kijken naar films, series, vlogs, enzovoort, luisteren vaker naar muziek en zijn drukker met spelletjes op de computer en internet.
De ontlezing heeft vooral tijdschriften en kranten geraakt: daaraan wordt de helft minder tijd besteed dan vier decennia geleden. De gemiddelde leestijd in boeken is na een daling eind jaren negentig de afgelopen jaren juist weer (vrijwel) teruggekeerd naar het niveau van de jaren zeventig, al lezen we wel veel minder dan in het pre-televisietijdperk.[3]
Veranderende rol van de bibliotheken
Omdat het boek relatief minder geleden heeft onder de ontlezing, kan dit verschijnsel maar ten dele verklaren waarom het aantal boekuitleningen in diezelfde jaren 2006-2016 zo ongeveer halveerde en ook in 2017 weer verder afnam. Daar spelen ook andere factoren een rol. Een belangrijke is de veranderende rol van de openbare bibliotheek. Overheidsbezuinigingen en daaropvolgende sluitingen en fusies hebben het aantal bibliotheekorganisaties tussen 2006 en 2016 met een derde doen afnemen naar 156.
Dat komt deels door schaalvergroting (de fusies) maar ook het aantal vestigingen is afgenomen. De bibliotheken zijn bovendien op zoek gegaan naar nieuwe lezers. Ze zochten die vooral op de scholen en werden daarbij gestimuleerd door het overheidsprogramma de Bibliotheek op school (dBos), dat vanaf 2012 landelijk werd uitgerold. Verder begonnen ze zich geleidelijk te transformeren van uitleencentra tot brede informatie- en activiteitencentra en toegangspoorten naar kennis en cultuur. Sinds 2015 geeft een nieuwe Wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorzieningen hen daar ook meer ruimte voor.[4]
De onderwijsexceptie
Het bureau Ecorys, dat op verzoek van het ministerie van OC&W de leenrechtvergoedingen onderzocht, denkt dat de bibliotheekverschraling een kleine twintig procent van de totale uitleendaling tussen 2006 en 2015 heeft veroorzaakt. Dat zou neerkomen op tien miljoen uitleningen, ware het niet dat een deel via het dBos-programma naar de scholen is verschoven. Dat is goed voor de nationale leescultuur maar niet voor het leenrechtstelsel. Onderwijsinstellingen zijn wettelijk vrijgesteld van leenrechtvergoedingen – de ‘onderwijsexceptie’. Verplaatsing van leenverkeer naar scholen leidt dus tot een vermindering van het aantal uitleningen waarover zo’n vergoeding is verschuldigd.
Uitlening via schoolbibliotheken betekent jaarlijks een aderlating van een half miljoen euro
Veel scholen houden uitleningen niet bij
Het is niet eenvoudig om dit effect in kaart te brengen. Omdat ze er geen vergoeding over hoeven te betalen, geven niet alle bibliotheken de schooluitleningen op aan Stichting Leenrecht. Sterker nog, op veel scholen wordt het aantal uitleningen niet eens bijgehouden. Verder is niet altijd helder van wie de schoolcollecties nu eigenlijk zijn en is ook het onderscheid tussen een "schoolbibliotheek" en een "openbare bibliotheekvestiging in een schoolgebouw" soms nogal vaag.
Dat bemoeilijkt ook het onderscheid tussen vergoedingplichtige en niet-vergoedingplichtige uitleningen. Ondanks deze onduidelijkheden schat Ecorys dat toch wel zo’n vier miljoen uitleningen van jeugdboeken die eerst via openbare bibliotheken verliepen, nu via de schooluitleen lopen (schatting voor 2015). Voor de leenrechtvergoeding betekent dat een jaarlijkse aderlating van een half miljoen euro.[5]
Groeiende mismatch
De verschuiving van uitleningen naar – vrijgestelde - onderwijsinstellingen is een van de twee kernthema’s in de discussie over de erosie van het leenrechtstelsel. Zij staat symbool voor de toenemende mismatch tussen het vijfentwintig jaar oude leenrechtstelsel en de recente ontwikkelingen op de leenmarkt. Al in 2015 constateerde Stichting Leenrecht in een marktverkenning dat naast de reguliere bibliotheek en de bibliotheek op school een veelheid aan nieuwe uitleenvormen aan het ontstaan is, zoals leeszalen, commerciële aanbieders, wijkwinkels, minibibliotheken, boekspots, vrijwilligersbibliotheken en wat dies meer zij. Er schijnen intussen zelfs onbemenste zelfbedieningsbibliotheken te zijn. ‘Allemaal voorbodes van een nieuw tijdperk voor de sector,’ schreef Stichting Leenrecht destijds.
Bij elkaar in boekenkasten kijken
Het was in die tijd al ruimschoots duidelijk dat het leenrechtsysteem de gevolgen daarvan zou gaan merken. De marktverkenning wees bijvoorbeeld op nieuwe commerciële initiatieven, met name rond e-lending, waarbij de klant niet meer per uitlening betaalt maar per abonnement onbeperkt kan lezen. En wat te denken van de opkomst van de deeleconomie: "moderne apps op smartphones maken het nu al mogelijk om op afstand bij elkaar in boekenkasten te kijken en boeken te delen. Men leent van elkaar in plaats van via een centrale plek", staat in dezelfde publicatie te lezen.
Collectie elektronische boeken
Het tweede kernthema in de leenrechtdiscussie is de uitleen van digitale boeken. Al een decennium geleden heeft Stichting Leenrecht geconcludeerd dat e-boeken niet zomaar onder het leenrecht konden vallen en dat uitgevers en schrijvers expliciet toestemming zouden moeten geven voor het uitlenen daarvan. Dat is anders dan bij fysieke boeken, waarvoor de toestemming als gezegd automatisch via de wet is geregeld. In 2010 en 2013 sloten de bibliotheken en toenmalig minister Bussemaker van OC&W zich bij die conclusie aan. Wel gaf de minister de Koninklijke Bibliotheek geld om een collectie van elektronische titels op te bouwen en daarvoor de benodigde leentoestemmingen te verwerven.
One-copy, multiple-user
In november 2016 bepaalde het Europese Hof dat e-boeken die op dezelfde wijze worden behandeld als fysieke boeken wel degelijk onder het leenrecht vallen. We spreken dan over het zogenoemde one-copy, one-user-model, waarin elk aangeschaft exemplaar maar aan één gebruiker tegelijk wordt uitgeleend. De uitgevers vinden echter dat dit model niet bij digitale boeken past en vrezen dat het marktverstorend zal werken.
De kern van deze nieuwe publicatievorm is natuurlijk dat één exemplaar in principe onder een onbeperkt aantal gebruikers kan worden verspreid, het one-copy, multiple-user-model. Tegelijkertijd houden de uitgevers – net als de auteurs - natuurlijk wel een belang bij een vergoeding voor zo’n multiple-user-uitleen. Maar daarvoor zou hetzij het leenrechtstelsel moeten worden aangepast, hetzij een andere oplossing worden gezocht.[6]
Op de helling?
In een door mijzelf - in opdracht van Stichting Leenrecht - geschreven boekje over de geschiedenis van het leenrecht uit 2015 meenden mijn gesprekspartners dat het hele leenrechtsysteem op de helling zou moeten. Het verst ging Arre Fockema Andreae, die tussen 2007 en 2013 voorzitter is geweest van Stichting Leenrecht. Hij zei te hopen dat het hele - complexe en omslachtige - stelsel snel zou kunnen worden afgeschaft: ‘Waarom kunnen we niet, zoals de hele digitale wereld werkt, een systeem hebben waarbij als een object wordt uitgeleend de uitlener dit automatisch meldt en de maker automatisch 0,6 cent krijgt of weet ik hoeveel.’
De jubilerende Stichting Leenrecht formuleerde het in zijn tegelijkertijd verschenen marktverkenning wat voorzichtiger: we zijn toe aan een ‘op onderdelen meer eigentijdse en toekomstbestendige regeling.’[7]
Geen eenduidige cijfers
In de drie jaar daarna is zo’n regeling er niet gekomen en is het stelsel niet op de helling gegaan, zo moet worden geconstateerd. De gevolgen van de verschuiving van het lenen via scholen zijn in het al genoemde onderzoek van Ecorys, dat begin 2017 verscheen, onvoldoende in kaart gebracht, liet voorzitter Diederik van Leeuwen van Stichting Leenrecht in een brief aan de minister weten. Volgens Hanneke Verschuur, directeur van Stichting Lira, de auteursrechtorganisatie voor schrijvers, vertalers en freelance journalisten, is er op dit front sindsdien weinig gebeurd. ‘Daar ligt een rol voor OC&W,' voegt ze toe. Vooral het gebrek aan eenduidige cijfers lijkt de discussie over dit onderwerp in de weg te zitten.
Uitleen-datawarehouse
Er is weinig kans dat die situatie op korte termijn verbetert. De Koninklijke Bibliotheek heeft in 2015 tot taak gekregen om alle uitleencijfers in één systeem bij elkaar te brengen. Arjen Polman, manager van Stichting Leenrecht, vertelt dat een eerste poging om zo’n landelijk uitleen-datawarehouse te bouwen, is mislukt. De KB onderneemt nu een nieuwe poging. Maar het te ontwikkelen systeem moet communiceren met de - acht verschillende - systemen van de openbare bibliotheken én met het leenrechtsysteem. Dat lijkt dus een uiterst gecompliceerde operatie te gaan worden, die nog een lange weg te gaan heeft.[8]
Groeispurt uitleen e-boeken
Sinds de uitspraak van het Europese Hof van eind 2016 is lang en veel gepraat over een vergoeding voor de uitleen van digitale boeken. Tijdens die gesprekken steeg zowel het aantal verkochte e-boeken als het aantal uitleningen gestaag. Eind 2017 had de e-boekverkoop zeven procent van de markt bereikt. Terwijl de verkoopgroei wat lijkt af te vlakken, heeft de uitleen in 2017 juist een groeispurt ingezet: de jongste gegevens van het Centraal Boekhuis (CB) melden een toename van 18 procent tussen het eerste kwartaal 2017 en het eerste kwartaal 2018. In totaal zijn nu rond 35.000 digitale titels voor uitleen beschikbaar, waarvan 21.000 via onlinebibliotheek.nl van de Koninklijke Bibliotheek. Vooral abonnementen – zoals te verkrijgen via Leeslounge, Bookchoice, Kobo Plus en Bookmate – zijn sterk in opkomst, en dan met name voor fictie en young adult/kinderboeken, aldus het CB.[9]
‘We zijn toe aan een op onderdelen meer eigentijdse en toekomstbestendige regeling’
Injectie van drie miljoen per jaar
Midden in deze dynamiek tekenden zes organisaties en het ministerie van OC&W op 3 oktober 2018 een convenant dat de vergoeding van e-lending althans voorlopig moet regelen. De oplossing bestaat feitelijk uit een injectie van de overheid die in twee jaar tijd zal oplopen naar drie miljoen euro per jaar. Daarmee zal een vergoeding voor e-uitleningen worden gefinancierd, die 50:50 tussen uitgevers en schrijvers/vertalers/ beeldmakers wordt verdeeld. Directeur Hanneke Verschuur van Stichting Lira wijst erop dat het hier geen wettelijke regeling betreft en dat de Auteurswet er dus niet voor wordt aangepast.[10]
Reparaties en uitbouwtjes
Voor degenen die in 2015, rond het 25-jarig bestaan van Stichting Leenrecht, riepen dat het leenrechtstelsel aan herziening toe was, moet dit convenant welhaast overkomen als lapwerk. Iedereen is het erover eens dat het stelsel rammelt en steeds meer gaten vertoont. Maar in plaats van structurele modernisering kiezen de betrokkenen vooralsnog liever voor reparaties en uitbouwtjes om het overeind te houden. Het is zeer de vraag of deze aanpak de erosie zal stuiten.
Marcel Metze
Marcel Metze (1952) is bijna vier decennia actief als (onderzoeks)journalist, historicus en auteur. Hij schreef honderden artikelen, tientallen essays en reportages, en een dozijn boeken – onder meer over Philips, de grote banken, het CDA en Rijkswaterstaat. In 2006 werd zijn biografie van Anton Philips genomineerd voor de AKO Literatuurprijs. In 2015 schreef hij in opdracht van Stichting Leenrecht het boekje Het Kwartje van Nuis. Thans werkt hij aan de voltooiing van zijn politieke biografie van Shell
Gerelateerde artikelen
Leenvergoeding e-books voor schrijvers en vertalers via Lira
‘Deze wet geeft makers geen enkel dwangmiddel’
[1] Stichting Leenrecht, Leenrechtstelsel na 25 jaar onder de loep, 2015. NRC Handelsblad, 19 oktober 2016 – via https://bit.ly/2BYf7ER geraadpleegd op 7 oktober 2018. Stichting Lezen, Leesmonitor, geraadpleegd via https://www.leesmonitor.nu/nl/boekenvak op 7 oktober 2018. CB Boekenbarometer, 1e kwartaal 2018, geraadpleegd via https://bit.ly/2PlAmUX op 8 oktober 2018.
[2] E-lending: Koninklijke Bibliotheek, Bibliotheekstatistiek 2016. Uitlening via scholen: brief drs. D. van Leeuwen, voorzitter Stichting Leenrecht, dd. 22 juni 2017 aan de minister van OCW. Bron cijfers uitleningen 2017 en vergoeding 2018: Arjen Polman, manager Stichting Leenrecht.
[3] A. Wennekers, F. Huysmans, J. de Haan, Lees:Tijd, Lezen in Nederland, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, 2018. SCP definieert lezers als mensen die minimaal tien minuten per week lezen en fervente lezers als mensen die twee uur of meer per dag lezen. Leestijd boeken: Leenrechtstelsel onder de loep.
[4] Ministerie van OC&W, Bibliotheekvoorzieningen in Nederland – via https://bit.ly/2NqXW0R, geraadpleegd op 7 oktober 2018. Het dBos-programma ging in 2008 van start, maar kende eerst een pilotfase.
[5] Leenrechtstelsel onder de loep, 2015; Ecorys, Ontwikkeling van de afdracht van de leenrechtvergoedingen 2006-2015, maart 2017.
[6] Website Stichting Leenrecht, geraadpleegd 8 oktober 2018.
[7] Metze, M. Het kwartje van Nuis, p. 89-93. Leenrechtstelsel onder de loep, 2015.
[8] Brief Stichting Leenrecht aan minister van OC&W d.d. 22 juni 2017; telefoongesprek met Hanneke Verschuur op 27 september 2018; telefoongesprek met Arjen Polman, 26 september 2018.
[9] Nieuwsbericht Rijksoverheid 3 oktober 2018. CB E-book barometer 4e kwartaal 2017, geraadpleegd via https://bit.ly/2CwdpeL en E-book barometer 1e kwartaal 2018, geraadpleegd via https://bit.ly/2PlXvXn - beide op 8 oktober 2018. Een overzicht van digitale abonnementen is te vinden op de website ereaders.nl van uitgeverij/distributeur Audax.
[10] Nieuwsbericht Rijksoverheid 3 oktober 2018. De zes zijn: de Koninklijke Bibliotheek, de Vereniging van Openbare Bibliotheken, de Groep Algemene Uitgevers, de Auteursbond, de Stichting Lira en de Stichting Pictoright (beeldrecht).