editie 53 / maart 2019

Bestsellerauteur Suzanna Jansen over het ideale verdienmodel

Haar debuut Het pauperparadijs werd een absolute bestseller, maar Suzanna Jansen zit liever niet alleen maar achter haar schrijftafel. ‘Ik houd van afwisseling.’

Bestsellerauteur Suzanna Jansen over het ideale verdienmodel

Suzanna Jansen: liefst van niemand afhankelijk. Foto: Tessa Posthuma de Boer

1. Wat was je eerste (betaalde) schrijfopdracht?

‘Ik heb eigenlijk nooit schrijfambities gehad, maar er waren wel altijd verhalen die ik wilde vertellen. Eind jaren negentig woonde ik in Moskou. Het was een onrustige tijd. De waarde van de roebel was dramatisch gekelderd en veel buitenlandse investeerders verlieten de stad. In een vliegtuig kwam ik een man tegen die vertelde dat Turkse ondernemers juist wél in Rusland bleven. “Want wij zijn gewend aan hyperinflatie”. Dat werd mijn eerste verhaal.
Ik moest mezelf alles leren; hoe je een nieuwsstukje schrijft, hoe je met deadlines omgaat. Het heeft me de nodige tranen en zweetdruppels gekost. Via via hoorde ik dat de Belgische krant De Morgen een correspondent zocht en toen heb ik ze benaderd. Zo werd ik hun correspondent in Moskou.’

2. Waarmee zou je in een ideale wereld het liefst je inkomen verdienen?  

‘In mijn ideale wereld zouden schrijvers betaald worden voor de periode waarin ze research doen en aan hun boek schrijven. Schrijvers leveren iets wat waarde heeft, het lijkt me logisch dat daar een waardering tegenover staat in de vorm van een inkomen, zoals in ieder ander beroep. In die ideale wereld zou de taak om schrijvers een maandinkomen te verschaffen bij de uitgevers liggen, maar ik weet ook wel dat dat economisch gezien niet haalbaar is.

‘Natuurlijk zijn er beurzen en subsidies die kunnen helpen om die periode door te komen, maar dat voelt voor mij alsof ik iemand om een gunst vraag. Bovendien zijn die maar voor een klein aantal schrijvers beschikbaar. Zelf ben ik het liefst van niemand afhankelijk.’

3. Hoe ziet jouw verdienmodel er vandaag de dag uit?

‘Ik ontvang royalty’s voor mijn boeken. Omdat Het pauperparadijs zo goed verkocht, kreeg ik daar een oplopend percentage van. De teller staat inmiddels op 325 duizend exemplaren, geloof ik, maar daar zitten ook mid-price en goedkope edities bij en daar gelden weer andere percentages. Soms begint de telling, en dus de staffel, weer helemaal bij nul.
Voor de theatervoorstelling die genoemd is naar en gemaakt is op basis van mijn boek, krijg ik betaald voor mijn auteursrechten. Daarnaast heb ik ook intensief aan het theaterstuk meegewerkt; van het aanvragen van de eerste subsidies en het mede verzorgen van de randprogrammering, tot de dramaturgie, en dat levert ook geld op.

‘De beste investering in mijn vakmanschap was tijd te nemen voor mezelf’

Via Lira krijg ik een vergoeding voor de leenrechten. Het is opvallend dat Ondanks de zwaartekracht relatief veel wordt uitgeleend in verhouding tot de verkoopaantallen.  Daarnaast geef ik regelmatig lezingen. Die aanvragen lopen allemaal via de Schrijverscentrale, het voormalige Schrijver School Samenleving (SSS). Die club kan niet genoeg geprezen worden. Zij maken het mogelijk voor schrijvers om over hun werk te vertellen en daarbij extra inkomsten te verwerven.

Zij doen voor mij waar ik niet goed in ben, namelijk over geld praten. Als dat rond is, neem ik het over en gaan we het over de inhoud hebben. Daarnaast ben ik soms dagvoorzitter. Dan word ik geboekt via ZijSpreekt. En ik schrijf incidenteel columns en andere stukken in opdracht.’

4. Zou je kunnen leven van alleen de opbrengsten van je boeken? 

Nee. De eerste paar jaar kon ik goed rondkomen van Het pauperparadijs, maar die inkomsten zijn nu een flink stuk minder. Aan Ondanks de zwaartekracht heb ik vijf jaar gewerkt. Op zijn best zal ik daar een jaarinkomen aan overhouden.

Een belangrijke inkomensbron op dit moment vormen de lezingen. Ik heb geluk dat ik regelmatig word geboekt. Hoe meer je verkoopt, des te vaker je gevraagd wordt en dat kan weer een positieve invloed hebben op het aantal boekingen en op je verkoop.’

5. Wat was tot nu toe voor jou de beste investering je vakmanschap? 

‘Tijd. Dankzij het succes van Het pauperparadijs heb ik de kans gehad om tijd voor mezelf te kopen waarin ik dingen kon uitproberen en wat aan te klooien zonder dat het meteen iets hoefde op te leveren. Ik ben parttime een theateropleiding gaan volgen. Dat was een risico omdat het geen direct nut had voor mijn werk, maar ik heb wel mijn creativiteit verder kunnen ontwikkelen. Uiteindelijk kwam die ervaring me goed van pas toen theatermaker Tom de Ket met het idee kwam om van mijn debuut een theatervoorstelling te maken. Dankzij die opleiding was ik veel beter in staat om mee te denken. Ik had destijds de mazzel dat ik voldoende reserves had opgebouwd om me dit te kunnen veroorloven.

‘De toegevoegde waarde van een auteur zou normaal moeten worden gehonoreerd’

‘Als ik ooit weer wat meer tijd krijg, wil ik een theatermonoloog schrijven. Gewoon iets maken wat ik zelf graag wil en waar niemand op zit te wachten. Kijken of ik het kan.’

6. Biedt de Nederlandse situatie auteurs voldoende middelen van bestaan?

‘Er zou een systeem moeten bestaan waarin de toegevoegde waarde van een auteur normaal wordt gehonoreerd. Schrijven is geen hobby, maar een vak. Het vereist onderzoek en denkwerk en lezers kunnen daar later plezier aan beleven en erdoor aan het denken gezet worden. Ik zou willen dat ook individuele lezers zich ervan bewust worden dat dit waarde vertegenwoordigt. De laatste tijd vertel ik bij lezingen vaker hoe het verdienmodel van een schrijver eruitziet. Dat weten heel veel lezers niet. Ik wil dat ze zich realiseren dat ik pas betaald wordt als zij mijn boeken kopen of lenen. En dat het dus niet zo aardig is om gratis kopieën van ebooks naar elkaar door te sturen.’

7. Heb je een gouden tip voor andere schrijvers?

‘Meld je altijd aan bij de Schrijverscentrale en bij Lira. Wees bereid om met alle media te praten. Ook met de lokaalste van de lokale media. Tijdens mijn marketingopleiding heb ik de regel geleerd dat mensen het bestaan van een product pas tot zich laten doordringen als ze er uit drie verschillende bronnen over hebben gehoord. Een artikel in het lokale nieuwsblad, een praatje met de buurvrouw en een stukje op de radio, bijvoorbeeld, kunnen dus allemaal helpen.’

Linda Huijsmans