Grote digitaliseringsprojecten
Dit is onmiskenbaar de tijd van de grote digitaliseringsprojecten. Bibliotheken, archieven, musea en soortgelijke instellingen slaan hevig aan het digitaliseren van boeken, kranten, films, tijdschriften, tv-programma’s, foto’s, liedjes enzovoort. Probleem is dat er -zolang het gaat om auteursrechtelijk beschermde werken- toestemming gevraagd en verkregen moet worden van rechthebbenden op al dat materiaal. Tweede probleem: om vervolgens allerlei dingen met dat gedigitaliseerde materiaal te mogen doen is er nóg eens toestemming van rechthebbenden nodig. En derde probleem: wie gaat al die rechthebbenden zoeken en om toestemming vragen?
Je hoeft geen liefhebber van wargames te zijn om de verwachting te formuleren dat dit bij uitstek vruchtbare grond voor een aantal wereldoorlogen zou kunnen worden. Die verwachting wordt alleen maar waarschijnlijker als je als auteursrechtbeschermer kennis neemt van de passie waarmee vanuit bibliotheken en archieven op grond van behoudsargumenten en toegankelijkheidsbehoeftes naar digitalisering wordt verlangd en op digitalisering wordt aangedrongen.
En zoals zo veel in het leven een onverwachte wending kan nemen: dit zou tegelijk wel eens de grond kunnen worden waarop een bij latere geslachten beroemde vrede wordt gesloten: de vrede tussen auteursrechtbeschermers en bibliothecarissen.
Intentieverklaring van 22 april 2008
Aan het slot van een internationaal auteursrechtsymposium over het auteursrecht dat eind april 2008 in het kader van Amsterdam Wereldboekenstad in de Openbare Bibliotheek Amsterdam werd gehouden, kwamen vertegenwoordigers van Nederlandse wetenschappelijke bibliotheken, verenigd in FOBID, met vertegenwoordigers van auteursrechthebbenden (makers, producenten, collectieve beheersorganisaties), verenigd in de Stichting Auteursrechtbelangen (Starbel), een belangrijke intentieverklaring met elkaar overeen. In die verklaring werd eerst uiteengezet hoe beide partijen dachten over bibliotheken en digitalisering, om elkaar vervolgens te naderen in het volgende: ‘FOBID en Stichting Auteursrechtbelangen zijn gezamenlijk van mening dat in het geval van grootschalige digitalisering van auteursrechtelijk beschermde werken die zich bevinden in de collecties van bibliotheken, musea en archieven, een pragmatische aanpak nodig is, die enerzijds voorkomt dat reële belangen van rechthebbenden worden geschaad, terwijl anderzijds wordt voorkomen dat onnodig hoge kosten moeten worden gemaakt om rechthebbenden te achterhalen.’
Even verder lezen we in dezelfde intentieverklaring: ‘FOBID en Stichting Auteursrechtbelangen stellen een commissie in die de opdracht heeft gedurende een periode van twee jaar de verzoeken van collectievormende instellingen tot digitalisering te beoordelen en de totstandkoming van overeenkomsten hieromtrent met rechthebbenden te bevorderen. Aan het einde van die periode doet de commissie verslag en evalueert zij de bereikte resultaten. FOBID en Stichting Auteursrechtbelangen roepen de overheid op ook een bijdrage te leveren aan de hiervoor benodigde investeringen.’
Commissie FOBID-Starbel begonnen
De eerste vergadering van bedoelde commissie had plaats op 31 juli 2008 in Utrecht. Drie vertegenwoordigers van rechthebbenden (makers van teksten, makers van beelden en uitgevers)
voegden zich aan tafel bij drie vertegenwoordigers van wetenschappelijke bibliotheken om uitvoering te gaan geven aan de intentieverklaring van 22 april 2008. De voorzitter van Lira, tevens penningmeester van Starbel, was één van de vertegenwoordigers van rechthebbenden.
Afspraken over de werkwijze van de commissie werden gemaakt en vervolgens kwam er een stortvloed aan vragen aan de orde. Gelukkig hadden de vertegenwoordigers van rechthebbenden enkele maanden tevoren al een eerdere ervaring met massa-digitalisering gehad en wel in verband met een groot project dat met overheidssteun bij de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag van start was gegaan. De kernvragen bij al deze digitaliseringsprojecten blijken namelijk altijd vrijwel dezelfde en ik geef ze hieronder dan ook vooral in de vorm van vragen weer, nu de concrete antwoorden soms nog even op zich laten wachten.
Melding en beschrijving
Melding van digitaliseringsprojecten vinden plaats bij het loket van de juridische commissie van de Fobid in Utrecht. In reactie op de melding gaat er een verzoek naar de aanmeldende instelling om een beschrijving van het project te geven aan de hand van een lijstje met vragen. Deze beschrijving dient antwoord te geven op een aantal vragen, zoals: welke werken worden gedigitaliseerd? Welke soorten van rechthebbenden betreft het? Zijn dat vindbare rechthebbenden? Welk percentage, schat u, zal waarschijnlijk niet of alleen met de grootst mogelijke inspanning gevonden kunnen worden? Wat is de totale omvang van het project bijvoorbeeld in aantal boeken, respectievelijk foto’s, films, kranten etc? Hoeveel daarvan betreft auteursrechtelijk beschermd werk? Wat is het doel van de digitalisering? Wilt u zonder beperkingen iedereen die in uw gebouw komt, onbeperkt toegang geven tot het materiaal? Wilt u die onsite-toegang beperken? Wilt u ook mensen van buiten zonder beperking toelaten tot het materiaal, dus het materiaal online-beschikbaar stellen? Etc. etc.
Binnen de ingestelde commissie word na binnenkomst van een melding met een beschrijving bekeken welke collectieve beheersorganisaties bij het digitaliseringsproject betrokken zouden moeten worden. Tevens houdt de commissie de voortgang van besprekingen in het oog. Bij problemen tussen partijen zou de commissie wellicht kunnen interveniëren om de besprekingen weer op gang te brengen.
Wie gaat verdelen?
Alvorens onderhandelingen worden begonnen tussen bijvoorbeeld een wetenschappelijke bibliotheek en een aantal collectieve beheersorganisaties is het van vitaal belang om helderheid te krijgen over wie de toestemmingen gaat regelenen en de eventuele vergoedingen gaat verdelen, en dat hoeft niet per se dezelfde instelling te zijn.
Als de bibliotheek toestemming gaat regelen is, wat is dan de betrokkenheid van de CBO’s? En als het de CBO’s zijn, wat neemt de bibliotheek dan op zich?
Onderhandelingen en resultaat
Het is niet uitgesloten -en in de meeste gevallen zelfs de bedoeling - dat bij voldoende duidelijkheid over de feiten en duidelijkheid over de vraag wie er gaat verdelen, contractonderhandelingen beginnen, het liefst naar een model, naar een contractvoorbeeld. Dat model of voorbeeld zal keuzebepalingen moeten bevatten over waartoe in de te sluiten overeenkomst toestemming wordt gegeven. Wordt uitsluitend tot gebruik onsite met eventuele beperkingen toestemming gegeven, of ook online? En -enigszins terzijde- hoe staat het met papieren of digitale kopieën van het materiaal?
En wat is de juridische basis voor de toestemming? Een algehele of gedeeltelijke licentie? Of een algehele of beperkte vrijwaring? Of een combinatie van beide? En inzake de vrijwaring: wie geeft die vrijwaring? De CBO’s afzonderlijk, of het collectief van CBO’s, of het collectief van COB’s inclusief vertegenwoordigers van de digitaliseerder? En hoe hoog is de genoemde vrijwaring maximaal?
Voorwaarden
Een aantal voorwaarden zijn bekend, omdat ze nogal essentieel zijn. Een rechthebbende die niet wil dat zijn werk gedigitaliseerd wordt, moet in beginsel terugtrekking van zijn beschermde bijdrage kunnen eisen. En de morele rechten uit art. 25 Auteurswet dienen gerespecteerd te blijven, dus geen wijziging van de gedigitaliseerde inhoud of weglating van een naam.
Maar dat zullen vast niet de enige voorwaarden zijn. Zo zullen fotografen hun eigen eisen hebben met betrekking tot de fotokwaliteit. Als die goed genoeg is om een redelijk beeld op het scherm te krijgen, maar niet goed genoeg voor een afdruk, zullen zij daarmee misschien wel ongewenste verspreiding willen voorkomen.
Vergoeding
Natuurlijk zullen rechthebbende auteurs geïnteresseerd zijn in de hoogte van de vergoeding, ook in de frequentie, berekeningsgrondslag enzovoort zoals die voor opgenomen beschermde bijdragen door de digitaliseerder (of de overheid?) ter beschikking wordt gesteld. Alleen kan daar nog niks definitiefs over gezegd worden.
Drie modellen
Er lijken drie fundamentele repartitie-mogelijkheden te bestaan waarbij de keuze tussen die drie opties afhankelijk dient te zijn van de individuele kenmerken van een digitaliseringsproject en de daarvoor beschikbare middelen.
Model 1
In dit model zoekt de bibliotheek rechthebbenden en betaalt hun een vergoeding. De rol van CBO's zou beperkt kunnen blijven tot de kwestie van de niet of niet direct achterhaalbare rechthebbenden, ook wel aangeduid als verweesde werken. Daarover zou tussen partijen een regeling kunnen worden getroffen. In deze benadering dienen directe betalingen aan rechthebbenden tot de uitvoeringstaak van de bibliotheek te worden gerekend.
Model 2
In model 2 geeft de bibliotheek informatie en een geldsom aan de CBO’s in ruil voor de verkrijging van een beperkte vrijwaring. De CBO’s betalen vervolgens aan rechthebbenden een vergoeding uit. Dit model valt min of meer in de categorie van het bestaande en door Lira en Nieuwswaarde uitgevoerde LiteROM-model.
Indien CBO’s de verdeling van gelden zouden doen, is het wellicht verstandig te zoeken naar manieren waarop zo veel mogelijk via bestaande repartitiekanalen in de richting van groepen rechthebbenden geld kan worden uitgekeerd. Het zou beduidend in kosten kunnen schelen als dat bijvoorbeeld zou kunnen gebeuren door toevoeging van de vergoeding aan bepaalde uitkeringsrubrieken van de Stichting Reprorecht, of via de leenrechtverdeling voor algemene boeken of periodieke geschriften.
De resultaten van zo’n verdeling zullen altijd beoordeeld moeten worden op de vraag welk systeem het meeste profijt oplevert voor de groepen die ook feitelijk recht op deze vergoedingen hebben, en of de uitvoering wel enerzijds economisch plaats vindt en anderzijds een billijk en redelijk resultaat oplevert, al blijft strikt individuele verdeling natuurlijk het allermooist.
Model 3
In model 3 doen de betreffende bibliotheek en betrokken CBO’s volgens te maken afspraken ieder een deel van de activiteiten die nodig zijn om tot repartitie te kunnen komen, met daarbij passende afspraken over de verdeling van kosten. Dit gemengde model laat veel maatwerk toe en zal misschien wel vaker voor gaan komen dan thans voorzien, omdat het ook integratie toelaat van onder 1 en 2 vermelde zaken, zoals een beperkte vrijwaringsregeling en een regeling voor verweesde werken.
Conclusie
Collectieve beheersorganisaties kunnen, alsof het nog nodig ware, in dit digitale tijdperk des te sterker hun bestaansrecht bewijzen door zoveel mogelijk oplossingen aan te dragen voor wat als een grote wetenwchappelijk-culturele behoefte naar voren wordt gebracht: de digitalisering van enorme hoeveelheden materiaal waarvan een deel auteursrechtelijk beschermd is. Eenvoudig zal het niet zijn. Mij persoonlijk houdt daarbij vooral de angstige vraag bezig of de opbrengst voor rechthebbenden groot genoeg zal zijn om de kosten te rechtvaardigen. Die kosten zullen naar ik vrees vooral kosten van een zeer arbeidsintensieve verdeling zijn. Daar zal goed over nagedacht moeten worden.
KH