editie 16 / mei 2005

Een woord van de voorzitter (16)

Voor de hoogte van het uitleentarief voor boeken wordt 2005 een soort afsluitend jaar. Afgesloten wordt de sinds enkele jaren met de openbare bibliotheken afgesproken geleidelijke stijging van het tarief. In het jaar 2005 gaat het tarief per uitgeleend boek voor het laatst met een structureel percentage van 4% omhoog. Daarmee bereikt het zijn definitieve niveau.

 Ik herinner me nog dat ik ooit aan het begin van de onderhandelingen tussen openbare bibliotheken en leenrechthebbenden in een lange schriftelijke uiteenzetting uitkwam op een wenselijk en beredeneerd tarief voor geschriften van 25 cent, een kwartje per uitlening. Dat was nog in de tijd dat de gulden in dit land regeerde. Door de komst van de euro veranderde dat gedurende de onderhandelingen in een afspraak over een eurodubbeltje in 2005, gedurende een aantal jaren te verhogen met een deel van de tussentijdse inflatiecorrectie, waardoor dan toch weer het oorspronkelijk bedoelde kwartje (in guldencenten) ongeveer bereikt zou worden. In 2005 is het zover. Hierna brengt alleen nog een inmiddels volledige jaarlijkse inflatiecorrectie het tarief nominaal gestaag omhoog. Dat zal naar verwachting langzaam gaan, want het inflatieniveau is niet zo hoog meer als het ooit is geweest.

De financiële uitkomst van het leenrecht zal daarmee nog duidelijker dan voorheen bepaald worden door het aantal uitleningen in combinatie met de prijs van het boek. De uitkomst van die rekensom kan individueel van jaar tot jaar verschillen. Over de hele linie zal er alleen nog een opwaartse financiële beweging zijn in het geval dat over een brede linie het aantal uitleningen toe zou gaan nemen. Een dergelijke groei is misschien niet zo waarschijnlijk, maar niet onmogelijk. Auteurs en bibliotheken hebben ook in het leenrecht een gezamenlijk belang bij het bevorderen van een bloeiende leescultuur.

Negatieve effecten van de nieuwe situatie zullen in belangrijke mate gecompenseerd worden door de oude, nog onverdeeld gebleven leenrechtgelden systematisch, jaar voor jaar, tot uitkering te brengen. Daarbij gaat het vooral om gelden waarvoor de bijpassende rechthebbenden ondanks alle jarenlange inspanningen niet zijn gevonden. De aanwezigheid van die even in reserve gehouden gelden stelt het LIRA-bestuur in de gelegenheid het totaal van de jaarlijkse leenrechtuitkering zeker de komende jaren op een wenselijk niveau te houden, zonder dat daar voor de eeuwigheid wonderen van verwacht mogen worden.

KH