Leenrechtvergoeding blijft stijgen
Het ziet er niet echt slecht uit voor auteurs die aanspraak maken op een leenrechtvergoeding. Onderhandelingen tussen de openbare bibliotheken in Nederland en vertegenwoordigers van leenrechthebbenden hebben in oktober 1999 geleid tot afspraken voor de komende jaren die positief uitwerken. Deze afspraken zijn op dinsdagmiddag 7 december 1999 in een vergadering van de Stichting Onderhandelingen Leenvergoedingen (StOL) ten kantore van de Raad van State formeel bekrachtigd.
De afspraken hebben betrekking op de uitleen van geschriften, dus de uitleen van boeken en tijdschriften, maar ook van bijvoorbeeld bladmuziek. Ze gelden voor de periode van het jaar 2000 tot en met het jaar 2005 en ze zien er als volgt uit.
De onderhandelende partijen, de Stichting Leenrecht voor rechthebbenden en het NBLC voor de openbare bibliotheken, zijn het erover eens geworden dat vanaf 1 januari 2000 als norm voor de billijke vergoeding per uitlening van een geschrift een tarief van één Eurodubbeltje zal gaan gelden, in guldens: ƒ 0,220371 per uitgeleend geschrift. Dit Eurodubbeltje zal worden geïndexeerd.
Geleidelijke invoering Eurodubbeltje
Het tarief van één Eurodubbeltje per uitlening wordt niet in één keer, maar heel geleidelijk ingevoerd. Die geleidelijkheid wordt tot stand gebracht door op het verschuldigde bedrag (het aantal uitleningen vermenigvuldigd met het Eurodubbeltje) een afnemend kortingspercentage toe te passen, zodat het niveau van één geïndexeerd Eurodubbeltje per uitlening geleidelijk, en wel met ingang van het jaar 2005, zal worden bereikt.
Voor het jaar 2000 geldt een korting van 26%, voor het jaar 2001 een korting van 19%, voor het jaar 2002 een korting van 13%, voor het jaar 2003 een korting van 8% en voor het jaar 2004 een korting van 4%, waarna in het jaar 2005 het beoogde tarief zal zijn bereikt en er dus geen korting meer zal worden toegepast.
Wat betreft de indexering: over de jaren 2000, 2001 en 2002 zal een inflatie-compensatie gelden voorzover deze inflatie boven de 1,5% per jaar uitstijgt en alleen voor dat meerdere. Vanaf 1 januari 2003 zal een volledige inflatie-compensatie van kracht zijn. Daarbij zal als meetperiode voor de hoogte van de inflatie steeds een voorafgaand kalenderjaar genomen worden.
Op basis van het aantal uitleningen
Verschuldigde bedragen zullen door de Stichting Leenrecht aan bibliotheken worden gefactureerd op grond van het totaal aantal feitelijke uitleningen van geschriften over het voorgaande jaar. Dus niet meer op basis van een afgesproken lumpsum, zoals tot nu toe gebeurde. Bibliotheken zullen van het aantal uitleningen van geschriften in het voorgaande jaar steeds op uiterlijk 31 maart aan de Stichting Leenrecht opgave doen. Daaropvolgend zal de Stichting Leenrecht de betreffende factuur steeds per uiterlijk 1 juni aan bibliotheken toesturen. Deze facturen zullen door de bibliotheken uiterlijk op 1 juli moeten zijn voldaan. Op te late betaling komen sancties te staan.
Deze afspraken zijn geldig behoudens ernstige verstoringen van de leenmarkt in het aantal uitleningen en/of het aantal ingeschreven leden. Doen zich daarin ernstige verstoringen voor, dan zullen partijen het overleg met elkaar heropenen.
Uitbreiding kring van rechthebbenden
Een belangrijke factor bij het besluit om het tarief geleidelijk te verhogen, werd gevormd door de aanzienlijke groei in het aantal personen dat aanspraak op een leenrechtvergoeding kan maken. Niet alleen blijkt er een grote groep te zijn die zich nooit eerder bij een van de ministeries heeft aangemeld, ook de kring van rechthebbenden zelf is door de introductie van een auteursrechtelijk karakter beduidend vergroot. Zo zijn er belangrijke uitbreidingen ontstaan in de kring van makers van visuele werken, maar ook erfgenamen van auteurs zijn leenrechthebbend geworden, en niet te vergeten; voor het eerst kunnen vanwege het internationale karakter van het auteursrecht ook buitenlandse makers aanspraak maken op leenrecht, zoals ook Nederlandse auteurs dat in vele gevallen in het buitenland kunnen doen.
Wat betekent dit alles in de praktijk?
Bij een verondersteld totaal aantal uitleningen van ca. 163 miljoen (het niveau waarop het aantal uitleningen van geschriften zich thans - 1999 - lijkt te bewegen) komen deze afspraken neer op een vergoeding voor de uitleen van geschriften in het jaar 2005, alle tussentijdse inflatie-compensatie even buiten beschouwing gelaten, van in totaal: 163.000.000 x ƒ 0,220371 = ƒ 35.920.473,-- dus bijna 36 miljoen gulden voor alle rechthebbenden gezamenlijk.
Met de inflatie-correctie erbij opgeteld zou in het jaar 2005 de 40 miljoen gulden kunnen worden benaderd, zo niet bereikt.
Ter vergelijking de leenrecht-bedragen tot en met 1999:
1996: 10 miljoen
1997: 20 miljoen
1998: 21½ miljoen
1999: 23 miljoen
Zonder het effect van de indexatie en uitgaande van een gelijkblijvend niveau van ca. 163 miljoen uitleningen van geschriften op jaarbasis geven de jaren vanaf 2000 op grond van deze afspraken afgerond het volgende beeld:
2000: 26½ miljoen
2001: 29 miljoen
2002: 31 miljoen
2003: 33 miljoen
2004: 34½ miljoen
2005: 36 miljoen
Dit alles dus exclusief nog te verwachten verhogingen als gevolg van de nog toe te passen inflatie-correctie.
En hoe dan verder?
Welke hoop op meer leenrechtgeld kunnen auteurs van boeken nog meer koesteren?
De negatieve invloed van hoge aanloopkosten, vooral gemaakt in verband met de automatisering, zal na de beginjaren afnemen. Daardoor zal het voor verdeling beschikbare bedrag evenredig gaan stijgen.
Ook uit de uitlening van andere soorten werken, audio- en video-werken bijvoorbeeld, maar ook multimedia-producten, komt er in de toekomst geld beschikbaar voor auteurs.
Gelden die om wat voor reden ook niet uit te keren blijken, blijven vijf jaar gereserveerd en worden dan alsnog gevoegd bij het te verdelen bedrag. Na de eerste vijf jaar valt er uit dien hoofde jaarlijks een verhoging van het voor verdeling beschikbare bedrag te verwachten.
Tevens zullen er leenrechtgelden uit het buitenland gaan komen voor auteurs wier werk aldaar wordt uitgeleend.
KH