Klachtencommissie Leenrecht
Op 15 maart 2004 behandelde de Leenrechtklachtencommissie van LIRA enkele bezwaren van een zestal ontvangers van een leenvergoeding.
Eén klacht zou beter als verzoek kunnen worden betiteld. De ontvanger van een relatief hoge leenvergoeding wilde deze liever na 1 januari ontvangen, omdat dit gunstiger zou uitvallen gelet op de berekeningssystematiek van de vermogensrendementsheffing. De Stichting Lira is gehouden de verdeling van de leengelden tegen zo gering mogelijke kosten te verrichten. Dit is onder meer uitvoerbaar dankzij een verregaande automatisering, niet alleen van de berekening, maar ook van de uitbetaling. Het is in deze systematiek niet verantwoord gehoor te geven aan individuele wensen omtrent het moment van uitbetaling. En een algehele verschuiving van de uitbetaling tot na 1 januari zou weer andere bezwaren hebben. Zo komt voor tal van kleine rechthebbenden het leengeld juist als geroepen in de dure maand december. De klachtencommissie heeft daarom geadviseerd genoemd verzoek niet te honoreren.
Enkele klachten hadden betrekking op ontbrekende publicaties en voor zover deze wel uitgeleend bleken zijn de gegevens gecorrigeerd en is de vergoeding aangepast. In dit verband zij overigens nog eens vermeld dat de periode waarover de uitleengegevens worden verzameld, telkens loopt van 1 juli tot 30 juni. Daarna worden de gegevens verwerkt en vindt voor het einde van het jaar de leenrechtuitkering plaats. Wil een publicatie in de peilperiode voor een gegeven jaar vallen, dan dient ze dus niet alleen al voor 30 juni te zijn verschenen, maar ook al door de bibliotheken te zijn aangeschaft en uitgeleend. Soms duurt het nog geruime tijd na verschijning eer dat laatste het geval is. Alle latere uitleningen tellen uiteraard gewoon mee in de peilperiode voor het volgende jaar (opnieuw van 1/7 tot 30/6).
Eén klacht betrof de hoogte van de narepartitie over de jaren 1997 - 2002, en dan met name een onjuiste optelling van de te ontvangen bedragen over genoemde jaren. De commissie heeft de klager in het gelijk gesteld en de Stichting Lira geadviseerd grondig te onderzoeken hoe deze optelfout heeft kunnen ontstaan.
Eén klacht betrof het reglement ter verdeling van het leengeld. Het ging om de uitlening in Nederlandse bibliotheken van een oorspronkelijk Nederlandstalig werk in een vreemde taal en de verdeling van de vergoeding hiervoor tussen de Nederlandstalige auteur en diens vertaler in de vreemde taal. De Stichting Lira waardeert bij vertalingen het vertalersaandeel op 70% van het auteursaandeel (oftewel het bedrag dat resteert nadat het uitgeversaandeel en het bedrag bestemd voor de makers van visuele werken van het beschikbare bedrag zijn afgetrokken). Elke vertaalprestatie wordt dus op 70% van het totaal gewaardeerd en het non-discriminatiebeginsel sluit uit dat de ene vertaling anders wordt gewaardeerd dan de andere. De commissie heeft geen aanleiding gezien een wijziging van dit in het repartitiereglement vastgelegde uitgangspunt voor te stellen.
Eén klacht betrof de verwarring die in een geautomatiseerd systeem kan ontstaan wanneer auteurs niet alleen dezelfde naam maar ook precies dezelfde voorletter(s) hebben. De commissie heeft deze klacht gehonoreerd en roept rechthebbenden eens te meer op hun controle- en uitleenspecificaties zorgvuldig te bekijken en eventuele onjuistheden te melden.
De klachtencommissie bestond dit jaar uit de LIRA-bestuursleden Nelleke van Maaren en Rien Verhoef, met assistentie van de LIRA-medewerkers Lennart Bosker en Bart Schomaker.
De adviezen zijn door het bestuur van LIRA overgenomen.