editie 5 / september 2001

Inhouding voor collectieve doeleinden

Schrijvers en vertalers, vooral professionele schrijvers en vertalers, hebben geld nodig voor hun creatieve bestaan. Maar evenzeer hebben zij behoefte aan bepaalde diensten en voorzieningen die hun het leven en werken mogelijk maken. Meestal is het geld dat ze verdienen, niet voldoende om alle gewenste diensten en voorzieningen te kopen.

In een geschil met een uitgever, een producent of iemand die er met je tekst vandoor is gegaan,  blijkt een advocaat vaak toch wel erg duur. En om helemaal in je eentje een pensioen op te bouwen is ook een kostbare aangelegenheid. Een literair agent die voor je onderhandelt over contracten, kost al gauw 10 procent of meer van wat het contract uiteindelijk oplevert. En wil een schrijversorganisatie de adviezen kunnen geven waaraan behoefte bestaat, dan moet ze soms zulke dure deskundigen aantrekken dat de contributie al gauw onbetamelijk hoog dreigt te worden.

 

Op al deze terreinen, en ook nog op andere, spelen gelden die voor dit soort collectieve bestedingen bestemd zijn, een belangrijke rol. Waar komen die gelden vandaan? Waar worden ze aan besteed? Wie heeft er plezier van?

 

Socu-heffing

 

De zogenoemde socu-heffing is een vooral in Europa op het terrein van de muziek gebruikelijke inhouding op uit te betalen auteursrechtelijke vergoedingen. Socu is een afkorting van sociaal-cultureel en duidt op de sociale en culturele bestemming die de ingehouden gelden dienen te krijgen ten gunste van rechthebbenden, hun creatieve prestaties en hun belangen als groep. 

 

In navolging van BUMA onderwerpt LIRA alle uit te betalen gelden aan een socu-heffing. LIRA is bevoegd om op geïncasseerde en te verdelen auteursrechtelijke gelden een percentuele inhouding te plegen. De juridische grond voor de heffing verschilt naar gelang de oorsprong van het geld. 

 

Bij kabelrechtvergoedingen berust de inhouding van deze collectief te besteden gelden op zogenoemde wederkerigheidscontracten met zusterorganisaties van LIRA in het buitenland en op het eigen LIRA-repartitiereglement voor kabelrechtgelden. Met zusterorganisaties in het buitenland die grote groepen van rechthebbenden op audiovisuele werken vertegenwoordigen, is overeengekomen dat LIRA kabelrechtvergoedingen aan deze zusterorganisaties overmaakt na aftrek van kosten en onder inhouding van nog eens 9% voor sociale en culturele bestemmingen. Dat ingehouden geld mag LIRA in Nederland houden en besteden onder de voorwaarde dat LIRA ook op de aan Nederlandse kabelrechthebbenden uit te betalen gelden eveneens 9% inhoudt. Bij die Nederlandse kabelrechthebbenden moet men bijvoorbeeld denken aan auteurs van Nederlandse tv-series die door de publieke omroepen in Nederland worden uitgezonden en herhaald uitgezonden, want kabelrechtgelden hebben betrekking op de gelijktijdige doorgifte door kabelexploitanten van door radio en tv via de ether uitgezonden programma’s. Dat alles hebben we te danken aan een uitspraak van de Hoge Raad, gevolgd door een arrest van het Gerechtshof.

 

Al met al is die socu-regeling bij de kabelrechtvergoedingen een voor Nederlandse audiovisuele  auteurs voordelige regeling, omdat immers het aandeel van buitenlandse auteurs in bijvoorbeeld de tv-uitzendingen van de Nederlandse publieke omroepen veel groter is dan het aantal minuten dat aan Nederlandse series wordt uitgezonden. Met andere woorden: buitenlandse auteurs dragen via hun inhouding voor collectieve doeleinden het grootste deel bij aan wat een aardige spaarpot blijkt, een spaarpot die in collectieve zin ten gunste van de Nederlandse auteurs besteed mag worden.

 

Bij de thuiskopie-gelden berust LIRA’s bevoegdheid tot inhouding op twee zaken: LIRA’s eigen besluit, gevolgd door de instemming van de incasserende eigen-recht-organisatie, in dit geval de Stichting Thuiskopie.

 

Bij leenrecht-gelden is de situatie praktisch identiek als bij de thuiskopie-gelden. LIRA nam het besluit, legde het vast in zijn leenrecht-repartitiereglement en vroeg aan de eigen-recht-organisatie de Stichting Leenrecht om goedkeuring van dat reglement. Leenrecht stemde met LIRA’s besluit in, zond LIRA’s repartitiereglement, tegelijk met het reglement van de Sectie geschriften, naar de ministers van Justitie en OCW en verkreeg van beide ministers instemming. Ook het College van Toezicht, door de overheid aangewezen om toezicht te houden op de leenrecht-incasso en -repartitie, kon zich vinden in LIRA’s reglement.

 

Daarmee hebben we de drie belangrijkste geldstromen gehad. Dit jaar voor het eerst, ik heb het dus over het jaar 2001, worden ook reprorechtgelden voor zover ze bestemd zijn voor auteurs van algemene boeken en op andere wijze onverdeelbaar blijken, onder de werking van  LIRA’s leenrechtreglement gebracht. Dat gebeurt om praktische redenen. Er zijn geen andere gegevens beschikbaar op grond waarvan tot een individuele verdeling zou kunnen worden overgegaan, en het gaat om betrekkelijk zo weinig geld dat de kosten van het opzetten van een apart repartitiesysteem in geen verhouding tot de opbrengsten voor auteurs zouden staan. 

 

Ook op deze reprorechtgelden worden conform het leenrecht-reglement socu-gelden ingehouden, en daarmee groeien we langzaam toe naar een in zijn totaliteit toch beduidende inhouding per jaar. De gelden die worden ingehouden met een cultureel doel, worden toevertrouwd aan een separate stichting, de Stichting LIRA Fonds. Daarover werd u enige LIRA Bulletins terug al eens geïnformeerd. In dit LIRA Bulletin treft u een advertentie aan die ook elders zal verschijnen, en waaruit u uw eigen conclusies kunt trekken.

 

De inhoudingen met een sociale doelstelling worden gestort in het Sociaal Fonds van LIRA. Beide fondsen zijn voor individuele aanvragers niet toegankelijk, wel voor rechtspersonen, instellingen, organisaties. Anders gezegd: in de regel worden socu-gelden nooit aan een individu uitbetaald. Wel komen ze uiteindelijk individuen, vaak als groep, ten goede.

 

LIRA’s Sociaal Fonds

 

Ooit, toen het wetsontwerp voor het nieuwe leenrecht bij de Tweede Kamer in behandeling kwam, ontstond de vrees dat auteurs en hun vertegenwoordigers de leenrechtgelden niet aan individuele rechthebbenden zouden willen uitbetalen, maar veel liever met dat geld cultuurpolitiek zouden willen bedrijven. Staatssecretaris A. Nuis nam kennis van die vrees en antwoordde er als volgt op: 

 

‘Ik wil nog even ingaan op een vraag van de heer Vos. Gesteld dat bij al die belanghebbenden het gevoel zou ontstaan: wij zitten hier zo gezellig bij elkaar, wij maken er een groot fonds van, dat is voor heel goede cultuurpolitieke doelen en zo laten wij dat. Zijn vraag was of ik bereid zou zijn om daar druk op uit te oefenen. Het antwoord is volmondig "ja". Ik ben het er geheel mee eens dat het apart zetten van potjes soms een zekere redelijkheid heeft. [...] De hoofdzaak is dat het leeuwedeel [toen nog zo gespeld-KH] gewoon naar de rechthebbenden moet gaan en niet in een soort gemeenschappelijk potje moet worden gestopt. Dat is altijd mijn overtuiging geweest. Die zal ik ook hier niet onder stoelen of banken steken.'

 

Uit: Wetgevingsoverleg Vaste Commissie Justitie Tweede Kamer over verhuur- en uitleenrecht d.d. 12 december 1994, nr. 23 247, ongecorrigeerd stenogram, p.95-96.

 

Het leeuwendeel van de leenrechtgelden gaat dan ook geheel conform de wens van de toenmalige staatssecretaris naar individuele rechthebbenden toe, maar zoals de staatssecretaris zei: ‘Het apart zetten van potjes [heeft] soms een zekere redelijkheid’ en dat gebeurt dus in bescheiden mate eveneens.

 

De socu-heffing levert potjes ter sociale besteding. Of in formele taal: het sociale deel van de ingehouden gelden wordt besteed aan collectieve doeleinden in de sociale sfeer ten behoeve van rechthebbenden. Dat gebeurt in verschillende vormen aan verschillende doelen. 

 

Zo zijn er vrij permanente bestedingen die gericht zijn op groepen van schrijvers en vertalers in achterstandsituaties. Daarnaast worden er bijdragen verleend aan talrijke incidentele projecten en activiteiten die de sociale positie van schrijvers en vertalers in Nederland versterken. Meer continue bestedingen hebben tot doel de opbouw van oudedagsvoorzieningen voor schrijvers en vertalers te stimuleren. 

 

Op dat laatstgenoemde terrein zijn er trouwens belangrijke ontwikkelingen gaande. De vraag is of er binnenkort belangrijke stappen gezet worden in de richting van een bedrijfspensioenregeling voor schrijvers en vertalers. De vraag is ook hoe die regeling er dan uit zou kunnen gaan zien. De gedachten voor wat betreft de financiële voeding van een pensioenfonds voor zelfstandige kunstenaars gaan in de richting van op zijn minst drie bronnen: een bijdrage van rijks- en lagere overheden,  bijvoorbeeld wanneer zij via de kunst-fondsen optreden als opdrachtgever;. Ook wordt gedacht over het toegankelijk maken  van het pensioenfonds voor de individuele deelnemer via de collectieve portemonnee van de hier besproken sociale gelden, Terwijl het voorlopige sluitstuk van een pensioenverzekering als hier bedoeld zou bestaan uit eigen fiscaal aftrekbare bijdragen van de schrijver of vertaler, te betalen uit de eigen portemonnee, met als wenkend perspectief:  bijdragen van eventuele andere opdrachtgevers of afnemers. 

 

Ook wordt er vanuit het Sociaal Fonds geld beschikbaar gesteld om het schrijvers en vertalers mogelijk te maken in professionele geschillen een beroep te doen op juridische deskundigen. Dat gebeurt via de Stichting Rechtshulp Auteurs, een stichting die gemeenschappelijk bestuurd wordt door de Stichting LIRA en de Vereniging van Schrijvers en Vertalers (VSenV) . Via deze Stichting ook kunnen organisaties van schrijvers en vertalers desgewenst ook principiële zaken in procedures aan de orde stellen, een mogelijkheid waarvan gebruik gemaakt is in de LiteROM-zaak. Nadat in die procedure een belangrijk succes was geboekt, zijn op dat terrein de LiteROM-vergoedingen tot stand gekomen die door LIRA en Nieuwswaarde onder literaire recensenten verdeeld worden. De LiteROM-overeenkomst tussen de uitgever en diverse belanghebbende partijen loopt op 31 december 2001 af. Voor 1 oktober zullen conform het contract nieuwe onderhandelingen een aanvang moeten nemen na evaluatie van de lopende regeling.

 

Tenslotte vinden er bestedingen plaats die het tot stand brengen en in stand houden van een organisatorische infrastructuur beogen welke over een breed front de sociale belangen van schrijvers en vertalers in Nederland behartigt. Zo worden de VVL, het Netwerk Scenarioschrijvers en FreeLancersAssociatie (FLA), alle drie afdelingen van de Vereniging van Schrijvers en Vertalers (VSenV), met sociale gelden ondersteund, vaak in de vorm van financiële steun aan speciale projecten.

 

Socu-heffingen zijn niet onomstreden. Internationaal wordt er vooral in de muziekwereld door degenen die ze moeten betalen, pressie uitgeoefend om het ingehouden percentage te verlagen. Ook zijn er wel eigen aangeslotenen die soms weinig begrip op kunnen brengen voor de neven-activiteiten die uit socu-gelden bekostigd worden. Maar wie het nuttig en heilzaam effect van dit soort gelden van dichtbij heeft ervaren, zal tot de conclusie komen dat een vaak gering persoonlijk offer gecompenseerd wordt door een groot en voor velen bestemd goed. Solidariteit blijft een waarde van betekenis. In de weinige landen waar men dit soort heffingen niet kent, is onder auteurs en hun vertegenwoordigers meestal een hevige jaloezie de overheersende emotie. Want zonder geld kan er opeens heel weinig.

 

KH