editie 11 / september 2003

Een woord van de voorzitter (11)

De laatste maanden timmert de Stichting Reprorecht flink aan de weg: berichten via de radio over een nieuw reprorecht voor het bedrijfsleven, paginagrote advertenties, voorlichtingsmateriaal, persberichten, interviews, artikelen, ophef, protesten en commentaren.

 

De aanleiding is het feit dat sinds 1 februari 2003 de wetgeving inzake reprorecht gewijzigd is. Vanaf die datum zijn alle rechtspersonen in Nederland, dus ook het bedrijfsleven, verplicht een vergoeding te betalen voor het in beperkte mate toegestane kopiëren van auteursrechtelijk beschermde werken. Al enige tientallen jaren wordt er op grond van wezenlijk dezelfde wet een reprorechtvergoeding van zo’n vijf miljoen euro per jaar betaald door ministeries, provincies, gemeenten, bibliotheken, waterschappen, universiteiten, het basis- en voortgezet onderwijs, het hoger beroepsonderwijs en andere instellingen die werkzaam zijn in het algemeen belang. Daar is nu dus het bedrijfsleven bij gekomen. Er zouden voor het jaar 2003 enkele tientallen miljoenen euro’s door het bedrijfsleven verschuldigd zijn. Dat geeft dus tumult.

 

Is dat alles voor LIRA en haar relaties van belang? Ja, dat is weliswaar voor LIRA niet van doorslaggevend belang, maar wel van belang. Want sinds enige jaren verdeelt LIRA een deel van de reprorechtvergoedingen onder schrijvers en vertalers van wat in het officiële verdeelreglement van de Stichting Reprorecht genoemd wordt ‘bellettrie’ of ‘bellettristische werken’. Die termen dekken zo ongeveer de werken waarvoor LIRA in de sfeer van het leenrecht al een flink aantal jaren de verdeling voor doet. Daarom is dan ook besloten geen nieuw repartitiesysteem voor dit soort bellettristische  reprorechtvergoedingen op te zetten, maar deze gelden te voegen bij de elk jaar door LIRA te verdelen leenrechtgelden.

 

Financiële wonderen mogen van de uitbreiding met het reprorecht voor LIRA-relaties niet worden verwacht Daarvoor wordt er jammer genoeg te weinig in de sfeer van literaire en verwante werken gekopieerd, zoals ook dit keer een groot onderzoek heeft aangetoond. Bij bedrijven ligt het ook voor de hand dat het merendeel van de kopieën professionele informatie uit tijdschriften betreft. Maar welkom is deze literaire aanvulling natuurlijk altijd.

 

Als LIRA de Stichting Reprorecht dan ook veel succes toewenst bij de uitoefening van haar door de minister van Justitie opgedragen wettelijk gefundeerde taak, dan gebeurt dat niet geheel belangeloos. Dat maakt deze wens echter niet minder gemeend.

KH