editie 9 / december 2002

Lecht-repartitie: wie hebben recht op leenrecht?

In de Auteurswet 1912 zijn sinds een aantal jaren enige bepalingen opgenomen die de uitleen van werken in de zin van de Auteurswet door openbare bibliotheken toestaat. In ruil daarvoor moet aan de zogenoemde leenrechthebbenden wel een billijke vergoeding betaald worden.

Onderhandelingen in StOL

Over de hoogte van die billijke vergoeding wordt door bibliotheken enerzijds en vertegenwoordigers van degenen die recht hebben op die vergoeding anderzijds, onderhandeld in de Stichting Onderhandelingen Leenvergoedingen. Voorzitter van die stichting is een onafhankelijk persoon die bij onenigheid tussen partijen het laatste en beslissende woord heeft.

 

Incasso en repartitie

De afgesproken of opgelegde billijke vergoeding wordt door de Stichting Leenrecht bij bibliotheken geïncasseerd en vervolgens via allerlei op specifieke groepen gerichte auteursrechtorganisaties onder rechthebbenden verdeeld. Het is de Stichting LIRA die de  leenrechtgelden naar schrijvers en vertalers brengt. Die zogenoemde repartitie van leenrechtgelden is slechts één van de activiteiten van LIRA, een auteursrechtorganisatie die in 1986 is opgericht door de toenmalige Vereniging van Letterkundigen (VvL), thans de Vereniging van Schrijvers en Vertalers (VSenV).

 

Makers en uitgevers 

Volgens het repartitiereglement van de Sectie geschriften van de Stichting Leenrecht kunnen alleen makers in de zin van de Auteurswet 1912 en uitgevers een leenrechtvergoeding ontvangen. Uitgevers moeten zich als uitgever daartoe melden bij het uitbetalingsloket van de Stichting PRO, terwijl schrijvers, vertalers en bewerkers als makers terecht kunnen bij het loket van de Stichting LIRA.

 

Uitgevers kunnen geen leenrechtgelden als schrijver, vertaler of bewerker via het LIRA-loket ontvangen, zolang zij geen maker in de zin van de Auteurswet 1912 zijn. Zij zijn aangewezen op het uitgeversaandeel dat uitsluitend bij het PRO-loket te verkrijgen is. Maker kunnen uitgevers alleen worden via de weg van het zogenoemde werkgeversauteursrecht.

 

Makers

Of een schrijver of vertaler aanspraak kan maken op een leenrechtuitkering hangt van een aantal factoren af. Allereerst is er de vraag: is hij de maker van het uitgeleende werk? Een volgende vraag is: voldoet hij aan de voorwaarden van het repartitiereglement? 

 

Wie leenrecht wil krijgen, moet maker zijn van de uitgeleende tekst. Anders gezegd: als een schrijver een tekst heeft geschreven of een vertaling heeft gemaakt, dan is er een grote kans dat deze schrijver of vertaler bij uitlening door een Nederlandse openbare bibliotheek aanspraak kan maken op een leenrechtvergoeding. Uit voorzichtigheid gebruik ik de woorden 'grote kans’,  want er zijn voorbeelden van auteurs die een tekst hebben geschreven of een vertaling hebben gemaakt, maar die desondanks geen aanspraak kunnen maken op een leenrechtvergoeding.

 

Werkgeversauteursrecht

Dat geldt bijvoorbeeld voor een schrijver of vertaler die in loondienst een tekst of vertaling heeft gemaakt. Nederland kent een werkgeversauteursrecht. De meeste andere Europese landen (behalve Groot-Brittannië) kennen dat niet. Dat werkgeversauteursrecht vindt zijn basis in de Nederlandse Auteurswet 1912. Artikel 7 van die wet zegt dat in het geval iemand in loondienst auteursrechtelijk relevante werken maakt, de werkgever aangemerkt wordt als de maker, tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Met andere woorden: het auteursrecht op de teksten van een schrijver en op de vertalingen van een vertaler die in het kader van een dienstverband zijn vervaardigd, valt toe aan de werkgever. De werkgever heeft het auteursrecht op die teksten en vertalingen. Hij is zelfs maker in de zin van de Auteurswet, met alle aan dat makerschap verbonden bevoegdheden.

 

Het komt zelden voor dat een uitgever zich op grond van het werkgeversauteursrecht als maker bij het LIRA-loket meldt. In dat geval dient hij via overlegging van het desbetreffende arbeidscontract aan te tonen dat een bepaalde schrijver of vertaler in dienstverband een bepaald werk heeft vervaardigd. De Stichting LIRA heeft de bevoegdheid vervolgens bij de schrijver of vertaler die in dienstverband een werk vervaardigd zou hebben, te controleren of de mededeling van de uitgever-werkgever juist is.

 

Repartitiereglement

De volgende toets of iemand aanspraak maakt op een leenrechtvergoeding, wordt gevormd door de bepalingen van het repartitiereglement. In dat reglement wordt het Nederlandse werkgeversauteursrecht erkend als relevant voor de vraag of iemand aanspraak op een leenrechtvergoeding kan maken. Overigens zal het niet zo vaak voorkomen dat schrijvers en vertalers in loondienst boeken schrijven of boeken vertalen.

 

Overdracht

Uitgevers menen soms dat zij door de contractuele overdracht van leenrechten de positie in kunnen nemen van schrijvers, vertalers en bewerkers. Dat is niet zo. Door overdracht worden uitgevers immers geen maker, alleen rechtverkrijgende. Ook na overdracht van leenrechten door de schrijver of vertaler aan de uitgever kunnen uitgevers uitsluitend aanspraak maken op het uitgeversaandeel. Als gevolg van afspraken tussen vertegenwoordigers van auteurs en van uitgevers leidt de overdracht van leenrecht of van leenrechtaanspraken  in het door de minister van Justitie goedgekeurde leenrecht-repartitiereglement niet tot een extra-uitbetaling aan de uitgever via het LIRA-loket. Dat zou ook in strijd zijn geweest met de bedoeling van de Nederlandse leenrechtwetgeving die duidelijk beoogt vooral ook aan auteurs een leenrechtuitkering te doen.

 

Samenvatting

De leenrechtgelden die LIRA van de Stichting Leenrecht ter verdeling ontvangt, zijn bestemd voor schrijvers en vertalers van uitgeleende boeken. Uitgevers komen in dit rijtje niet voor. Uitgevers kunnen voor hun uitgeversdeel terecht bij de Stichting PRO.

 

Toch meldt zich af en toe een uitgever bij het LIRA-loket. Als hij zich daarbij beroept op een contractuele overdracht van het leenrecht, moet hij op grond van het repartitiereglement afgewezen worden. De algemene regel is immers dat uitgevers zich niet kunnen melden aan het uitbetalingsloket van de Stichting LIRA om leenrechtgeld in ontvangst te nemen. Ook niet als zij het leenrecht door schrijvers en vertalers overgedragen hebben gekregen. 

 

Op deze algemene regel is slechts één uitzondering: uitgevers die ingevolge het werkgeversauteursrecht aangemerkt worden als maker, kunnen zich als maker in de zin van de Auteurswet bij het LIRA-loket vervoegen. Omdat LIRA uitbetaalt voor boekuitleningen en boeken veelal niet in loondienst worden geschreven, doet deze uitzondering zich in de praktijk vrijwel niet voor.

 

KH