Nog altijd worstelt LIRA met een onvolkomen automatiseringssysteem, ooit in grote haast gebouwd voordat we enige praktische ervaring opgedaan hadden met wat een leenrechtrepartitie allemaal inhield. De gevolgen van die onvolkomenheden tonen zich gelukkig niet meer in de vorm van regelrechte rampen, maar nog wel in andere ongerechtigheden, zoals kortgeleden in een grote hoeveelheid enveloppen met daarin soms enorme hoeveelheden papier met vaak als positieve uitkomst een paar centen leengeld en soms zelfs een paar centen schuld.
Laat ik niet overdrijven: er waren ook een flink aantal schrijvers en vertalers die aardige bedragen ontvingen in het kader van de narepartitie over de jaren 1997-2003. In totaal ging het om een uitgekeerd bedrag van netto e. 673.632,20 dat verdeeld over 2500 rekeningen goed terecht is gekomen. Maar het is duidelijk dat het tijd is om over te stappen op een ander systeem, andere software, waarin briefpost - als recent is verstuurd - per geadresseerde gereduceerd kan worden tot één envelop met daarin één bericht met uiteindelijk één bedrag.
Feit is dat het met de hand tegenhouden van post die vanuit een financieel perspectief misschien te onbelangrijk is om naar cliënten gestuurd te worden, in de oude opzet een buitengewoon lastige klus is en meer kosten met zich meebrengt dan het ongeremd laten werken van het geautomatiseerde systeem.
Dat nieuwe automatiseringssysteem, dat nieuwe verdeelprogramma, zal ook een zogenoemde bagatellenregeling kennen met als grens waarschijnlijk een bedrag van 10 euro. Binnen het bestuur moeten we de hoogte van dat bedrag nog officieel vaststellen. Maar de voordelen van zo’n bagatellenregeling zijn evident, en de nadelen voor de rechthebbende schrijver of vertaler vallen heel erg mee, zeker als bedragen onder de 10 euro, die niet meteen worden uitbetaald, opgespaard worden tot ze een niveau van 10 euro hebben bereikt om dan alsnog tot uitkering te worden gebracht.
Zo’n bagatellenregeling is slechts één van de redenen om binnen een redelijke termijn over te stappen op een nieuw computerprogramma. Alle ervaringen, inmiddels met diverse repartities van verschillende geldstromen opgedaan, staan als het ware te wachten op incorporatie in een nieuw geautomatiseerd systeem. Het kost wel een paar centen, maar op den duur is het de enige weg om de kosten van LIRA op een redelijk niveau te houden (in 2003 iets meer dan 7% van de incasso) en tegelijk de service aan rechthebbenden te verbeteren.
KH
Op zaterdag 12 juni 2004 vond in het Okura Hotel in Amsterdam LIRA’s jaarvergadering plaats. Net genoeg LIRA-aangeslotenen waren aanwezig om tot geldige besluiten te komen.
Voorzitter Kees Holierhoek opent de jaarvergadering en meldt dat de leenrechtrepartitie van eind 2003 zowel technisch als financieel goed is verlopen. Dat blijkt ook uit het geringe aantal klachten dat is binnengekomen: klachten van niet meer dan 8 personen hebben de leenrechtklachtencommissie bereikt. Financieel werd de teruggang in het aantal uitleningen redelijk gecompenseerd door een nog tot het jaar 2005 doorgaande jaarlijkse stijging van het uitleentarief, de volle werking van de inflatiecorrectie en de toevoeging aan de repartitie van een bescheiden hoeveelheid reprorechtgelden, bestemd voor zogenoemde bellettristische geschriften.
Nederlandse auteurs hebben eind 2003 na aanmelding kunnen profiteren van de Vlaamse leenvergoeding. Dit jaar is er nog weinig bekend over het effect van een leenrechtuitkering uit België op een nieuwe meer auteursrechtelijke grondslag. Wel staat vast dat het beschikbare bedrag een stuk lager zal zijn dan eind 2003. Tevens wordt de groep rechthebbenden uitgebreid. Van beide factoren samen mag een beduidende verlaging van de uitkeringen verwacht worden. Zodra LIRA meer informatie krijgt, zal die via het LIRA Bulletin en zo nodig op andere wijze worden doorgegeven.
Met de Duitse zusterorganisatie VG Wort is een wederkerigheidsovereenkomst afgesloten. De vaststelling van het bedrag dat uit Duitsland verwacht mag worden is echter nogal complex aangezien in Duitsland leenrechtvergoedingen voor een groot deel aangewend worden voor collectieve sociaal-culturele zaken. Naar verwachting zal de uitkering vanuit Duitsland dan ook niet al te hoog zijn. Daarbij komt dat VG Wort reglementair slechts met drie jaar terugwerkende kracht uit kan betalen. Leenrechtgelden uit eerdere jaren die LIRA gereserveerd heeft staan voor Duitse rechthebbenden, zullen dan ook niet aan Duitse rechthebbenden worden uitgekeerd, maar ter compensatie van Nederlandse rechthebbenden worden aangewend. Dit soort situaties zijn in LIRA’s repartitiereglement voorzien: als een ander land een leenrechtstelsel kent, kan LIRA aan de uitkering van Nederlandse gelden naar dat land de voorwaarde van wederkerigheid stellen.
Aan ALCS, LIRA’s Engelse zusterorganisatie, is in 2003 ruim één miljoen euro uitgekeerd als vergoeding over een aantal jaren voor het bestanddeel Engelse auteurs dat - meestal vertaald - door Nederlandse openbare bibliotheken wordt uitgeleend. Nederlandse leenrechthebbenden wier boeken in Engeland worden uitgeleend, hebben een in verhouding veel lager bedrag ontvangen, maar dat is de consequentie van het auteursrechtelijke leenrechtsysteem. Het is de uitlening die vergoed wordt, en bij minder uitleningen is er sprake van een geringere vergoeding.
Ondanks de vele inspanningen van LIRA om vooral leenrechtgelden te verdelen blijft het totaal van de nog te verdelen gelden elk jaar, zij het de laatste jaren langzamer, stijgen. Om het probleem in slechts één aspect te schetsen: een belangrijk deel van die onverdeelde gelden komt toe aan Amerikaanse auteurs. Maar er is geen Amerikaanse zusterorganisatie die deze gelden in ontvangst kan nemen en verder onder Amerikaanse auteurs kan verdelen. Vanuit de zaal wordt de vraag gesteld of deze gelden niet via Amerikaanse uitgevers onder Amerikaanse auteurs kunnen worden uitgekeerd. Penningmeester Rien Verhoef benadrukt dat LIRA ernaar streeft voor grote groepen van rechthebbenden leenrechtgelden via één buitenlands loket uit te keren in verband met de kosten. De kosten voor een individuele uitkering zijn exorbitant hoog en zullen ergens op verhaald moeten worden.
De voorzitter benadrukt dat LIRA zelf er belang bij heeft tot uitkering van gelden over te gaan. Hoe meer geldt LIRA uitkeert, des te meer geld zij te besteden krijgt. Dat heeft vooral te maken met de op de uitkering ingehouden gelden voor sociale en culturele doelen (zogenoemde socu-gelden). Deze vergoedingen komen ten goede van auteurs, zij het niet op individuele grondslag.
De voorzitter belicht de oprichting van het Contractenbureau en de verhuizing van dat bureau uit Hoofddorp naar een Amsterdams kantoorpand. In eerste instantie werkt dat Contractenbureau voor scenarioschrijvers. Het wordt ook in belangrijke mate gefinancierd uit gelden die bestemd zijn voor scenarioschrijvers. Vandaar ook dat LIRA een samenwerkingsverband is aangegaan met het Netwerk Scenarioschrijvers, zodat het Contractenbureau door LIRA en het Netwerk Scenarioschrijvers samen wordt bestuurd.
Als laatste punt in zijn toelichting op het gevoerde beleid komt de voorzitter te spreken over de situatie rond het reprorecht dat al heel lang door de publieke sector verschuldigd is, maar sinds februari 2003 ook door het bedrijfsleven betaald moet worden. Hij gaat ervan uit dat er ook zeker gelden uit dat nieuwe reprorecht in de richting van LIRA’s schrijvers en vertalers zullen gaan, maar waarschuwt tegelijk dat de verwachtingen op dit punt beter niet al te hoog gespannen kunnen zijn. De nieuwe reprorechtregeling voor het bedrijfsleven, een forfaitair systeem dat wezenlijk gebaseerd is op het soort bedrijf en het aantal medewerkers, roept niet alleen veel reacties van het bedrijfsleven op, ook belangengroepen zoals de dichters hebben zich bij LIRA gemeld met het oog op de verwachte ontvangsten. De dichters als verenigd in de Werkgroep Poëzie van de Vereniging van Letterkundigen vroegen om een aandeel van 30% vanwege het grote aantal gedichten dat binnen het bedrijfsleven zou worden gekopieerd. Van een dergelijke poëziehonger in de Nederlandse industrie en de zakelijke dienstverlening hier te lande is de voorzitter tot nog toe niets gebleken. Aan literair repertoire wordt volgens de meest recente onderzoekgegevens, met name het Veldkamp-onderzoek inzake fotokopieën in het bedrijfsleven, slechts voor enkele procenten gefotokopieerd.
LIRA’s directeur, André Beemsterboer, belicht de situatie rond het kabelrecht. In 1984 (twee jaar vóór de oprichting van LIRA) hebben rechthebbenden met de kabelexploitanten een centrale overeenkomst gesloten. Deze bestaat op 1 juli 2004 dus 20 jaar. De waarde van dat contract voor alle rechthebbenden tezamen (makers, omroepen, producenten) is inmiddels opgelopen tot circa 60 miljoen euro’s per jaar. Per maart 2005 is het contract door de kabelexploitanten opgezegd. Er zijn nog geen problemen voor dit jaar te verwachten, maar volgend jaar kan dat anders zijn. Om diverse redenen menen de kabelmaatschappijen dat ze onder het contract uit kunnen komen, of in ieder geval andere voorwaarden kunnen bedingen. Nieuwe onderhandelingen staan voor de deur, waar LIRA nauw bij betrokken zal zijn.
De kabelexploitanten vinden dat de overheid de betaling van de auteursrechtelijke kosten voor haar rekening zou moeten nemen, aangezien het de overheid is die de kabelexploitanten verplicht tot doorgifte van Nederland 1, 2 en 3 en de publieke radiozenders. Maar volgens de rechthebbenden blijven het de kabelexploitanten die de werken daadwerkelijk voor de tweede keer openbaar maken en ook volgens de desbetreffende Europese richtlijn zijn zij het die voor deze secundaire openbaarmaking moeten betalen.
Na de toelichting van de voorzitter gaat de vergadering akkoord met het gevoerde beleid van het afgelopen jaar, geeft haar fiat aan de in het jaarverslag gepubliceerde beknopte jaarrekening en herbenoemt twee bestuursleden na twee stemmingen die geen onthoudingen of tegenstemmen opleveren, voor een nieuwe periode van drie jaar: Nelleke van Maaren op bindende voordracht van de Vereniging van Schrijvers en Vertalers en Rien Verhoef op voordracht van de aangeslotenenvergadering.
Hierna krijgt Gerard Suurmeijer, bestuurslid van de Stichting AENA, het woord. Hij geeft een uiteenzetting over de pensioensituatie rondom auteurs. Belangrijkste oorzaak van een zekere impasse in de verdere uitbouw van het beroepspensioenfonds AENA is het feit dat de zogenoemde verplichtstellingsaanvraag nog steeds niet is goedgekeurd door de Pensioen- en VerzekeringsKamer (PVK). De reden daarvan is gelegen in de structuur van de verzekeringsmaatschappij waarmee AENA samenwerkt. Die structuur is inmiddels gewijzigd. Desondanks schiet het niet op.
Voor hun oudedagsvoorziening hebben auteurs de beschikking over drie opties: sparen, een lijfrenteverzekering afsluiten of een pensioen opbouwen. Tot de nadelen van het sparen behoren het feit dat gunstige fiscale condities ontbreken en dat men heel veel discipline op moet brengen. Ook bij minder inkomsten zal men immers moeten blijven doorsparen. Het nadeel van lijfrenteverzekeringen is dat men moet voldoen aan de fiscale voorwaarde voor de aftrekbaarheid van betaalde premies. Dat betekent dat men moet aantonen dat men een pensioentekort heeft. Daarnaast zal ook hier, bij weinig werk en dus weinig inkomsten, steeds het vastgestelde verzekeringsbedrag betaald moeten worden, tenzij men zich neerlegt bij een vermindering in de hoogte van de verzekerde lijfrentes.
Het voordeel van een pensioenregeling via de Stichting AENA is dat AENA geen winstoogmerk heeft, de fiscale aspecten overzichtelijk en gunstig zijn en een hoog rendement kan worden verkregen. Ook partners en kinderen kunnen meeverzekerd worden.
Voor LIRA is het mogelijk alle auteurs die geld van LIRA ontvangen, toegang te geven tot het pensioenfonds AENA door bijvoorbeeld 3% op de uitkeringen van LIRA als pensioenpremie in AENA te storten. Als dat bedrag betaald wordt uit de socu-inhoudingen, merken auteurs niet eens dat er voor hen premie wordt betaald. Maar in het geval dat een auteur, eenmaal toegang hebbend tot AENA op grond van de pensioenheffing van 3%, zelf en vrijwillig zijn pensioenuitkering door eigen bijdragen zou willen verhogen, zijn de grenzen waarop dat tegen fiscaal aantrekkelijke voorwaarden mogelijk is, zo beperkt dat het effect van de bijstorting in veel gevallen vrijwel te verwaarlozen is. De wettelijke grenzen voor het vrijwillig bijstorten van pensioengelden zijn streng. De spreker geeft een paar voorbeelden waaruit blijkt hoe gering de mogelijkheid is om bij het soort bedragen dat leenrechthebbenden in de regel ontvangen, tegen fiscaal aantrekkelijke voorwaarden op eigen initiatief bijstortingen te doen.
De voorzitter trekt als voorlopige conclusie uit de uiteenzetting dat je niet direct terecht komt bij de ter discussie staande 3%-regeling, als de vraag beantwoord moet worden welke oudedagsvoorziening het meest effect voor de auteur sorteert. Alleen auteurs die veel geld van LIRA ontvangen, en die zijn er gelukkig ook, zullen wezenlijk baat hebben bij de AENA-constructie, als het om hun oudedagsvoorziening gaat. Hij deelt mee dat het LIRA-bestuur zich verder op de kwestie zal beraden.
- Gaat een claim verloren als een auteur zich niet (op tijd) aanmeldt voor een leenrechtvergoeding, zoals bijvoorbeeld bij de Vlaamse leenvergoeding?
Het is bij LIRA nog niet bekend hoe het precies in Vlaanderen eind 2004 met het leenrecht zal gaan. We weten nog niet welke regels op het nieuwe systeem van toepassing zullen zijn. De uitkering van eind 2003 kende een uiterste aanmeldtermijn waarna geen aanspraken meer konden worden ingediend. Bij LIRA kan er reglementair nog tot 5 jaar terug geclaimd worden, maar elk land kan zijn eigen regels stellen voor de duur van de vergoedingsaanspraken. De vergoedingsaanspraak kan volgens de Europese richtlijn zelfs op “0” gezet worden.
- Blijft er bij LIRA veel geld aan de strijkstok hangen, met andere woorden: wordt er wel voldoende uitgekeerd aan de auteurs?
Bij LIRA gelden wisselende inhoudingen voor administratiekosten. Die variëren afhankelijk van de vraag of er veel werk voor moet worden verzet. Zo wordt voor de verdeling van leenrechtgelden 5% gerekend, voor de verdeling van kabelgelden 10%. In 2003 was de gemiddelde administratielast iets meer dan 7% van de incasso. Als een administratiekostenpercentage te hoog is in verhouding tot de werkelijke kosten, vloeit het verschil uiteindelijk weer terug naar de alsnog te verdelen gelden. Op die manier wordt in beginsel altijd precies betaald wat een verdeling kost.
De voorzitter bedankt de aangeslotenen voor hun aanwezigheid en de discussie. Hij sluit de vergadering.
LB/KH
Wanneer kunnen redacteuren van een uitgeverij en dramaturgen die werkzaam zijn voor omroepen, aanspraak maken op een leenvergoeding of op kabel- en thuiskopiegelden? Het antwoord is: nooit. Want LIRA’s repartitiereglementen kennen geen redacteuren of dramaturgen als rechthebbenden op een leenvergoeding of kabel- en thuiskopiegelden. En dat komt weer, omdat redacteuren en dramaturgen door hun werkzaamheden geen auteursrecht verwerven op de teksten waarover zij zich buigen.
Dat is in het kort de strekking van dit verhaal, en het is nodig om dat nog eens vast te leggen, omdat er nog steeds redacteuren en dramaturgen zijn die vinden dat hun invloed op teksten van auteurs zo groot is geweest dat zij daaraan rechten kunnen ontlenen, auteursrechten wel te verstaan.
LIRA betaalt gelden uit aan schrijvers, vertalers en bewerkers. Niet aan regisseurs, fotografen, songwriters, tekenaars om maar een paar andere personen te noemen die ook een auteursrecht hebben op wat ze maken. En LIRA betaalt ook niet uit aan redacteuren en dramaturgen.
Wie bij LIRA geld wil ontvangen, moet ervoor zorgen dat hij of schrijver of vertaler of bewerker is. Redacteuren en dramaturgen die geld van LIRA willen ontvangen, zeggen dus eigenlijk tegen LIRA dat zij schrijver, vertaler of bewerker van een tekst zijn. Ze zullen gelukkig niet gauw beweren dat ze met verdringing van de oorspronkelijke schrijver de nieuwe schrijver zijn.
Laten we twee posities nader beschouwen: die van bewerker en die van co-auteur. En laten we daarbij niet vergeten hoe intensief soms de professionele bemoeienis van een redacteur of dramaturg met het werk van een schrijver is. De redacteur of dramaturg oefent kritiek uit, doet suggesties, wijst op wenselijkheden, somt mogelijkheden op, suggereert een toon, een stijl, een ontwikkeling, een onverwachte wending, schetst net iets andere karakters, wil een ander begin, een ander einde, kortom: hij is een professionele gesprekspartner voor de auteur, hij trekt harde of zachte lijnen door de dromen van de auteur en oefent een positieve en negatieve invloed uit op wat de auteur schrijft.
Om als bewerker in aanmerking te komen voor een deel van de gelden die LIRA uitbetaalt, geldt dat men een bewerking van een tekst moet hebben gemaakt. Maar voor het maken van een bewerking, juridisch een verveelvoudiging van een werk in gewijzigde vorm, geldt dat men daarvoor toestemming moet hebben gekregen van de maker, degene die het auteursrecht op het werk heeft, eenvoudig doordat hij het gemaakt heeft. Als er zich dus iemand als bewerker bij LIRA aanmeldt, zal hij moeten laten zien dat hij van de schrijver toestemming heeft gekregen die bewerking te maken. Wie dat niet kan laten zien, wordt niet als een rechtmatige bewerker toegelaten.
Wordt iemand die als redacteur of dramaturg werkzaam is, co-auteur als een of meer van zijn suggesties door de auteur worden overgenomen? Het antwoord is nee. Zo iemand blijft redacteur of dramaturg en is bezig zijn beroep uit te oefenen. Co-auteur kan iemand worden als een werkelijk substantieel deel (geen drie woorden) van het werk door hem geschreven is, woord voor woord, zin na zin, en met toestemming van de eerste auteur, ook op het punt van het co-auteurschap, in het werk is opgenomen. En als een redacteur of dramaturg met toestemming van de oorspronkelijke auteur als co-auteur zou worden erkend, dan zal van die erkenning iets moeten blijken, bijvoorbeeld in een door de oorspronkelijke auteur ondertekende brief, waarin niet alleen staat dat iemand co-auteur is, maar ook in welke verhouding die co-auteur dan meedeelt in de auteursrechtelijke opbrengsten van een werk. Die laatste consequentie zal menig schrijver gelukkig weer bij zijn positieven brengen. Hij zal afzien van het overnemen van de pagina’s met niet door hemzelf geschreven teksten en hij zal de schrijver blijven van het werk. En zo hoort het ook, want geen enkele redacteur of dramaturg zou het tot zijn taak behoren te rekenen de oorspronkelijke schrijver tot een co-auteur te reduceren. Zo horen die professionele werkzaamheden niet begrepen en zeker niet uitgevoerd te worden.
LIRA hanteert voor de identificatie van rechthebbenden regels. Uitgangspunt en fundament daarbij zijn de regels die in de Auteurswet 1912 staan over wie de maker van een werk is en hoe de bewerker en de vertaler in relatie tot de maker van het oorspronkelijke werk staan. Voor de praktijk erg nuttig zijn de aanvullende regels zoals opgenomen in LIRA’s repartitiereglementen.
In artikel 5 van het reglement op de verdeling van leenrechtgelden staat een procedure aan de hand waarvan wordt bepaald aan wie in een concreet geval leenrechtvergoedingen worden uitbetaald, een identificatie-procedure die natuurlijk vooral zal worden toegepast als er twijfels of onduidelijkheden zijn.
Artikel 5 van het LIRA-leenrechtreglement luidt:
'In beginsel zal als Schrijver, Bewerker, Vertaler of Houder van een verzamelaarsauteursrecht worden vermoed te zijn:
- de persoon of rechtspersoon die als zodanig in het geschrift wordt aangeduid;
- of als zulks niet duidelijk is of betwist wordt: de persoon of rechtspersoon die in de uitgeefovereenkomst terzake van het geschrift als zodanig genoemd is;
- of als er sprake is van een pseudoniem: de persoon of rechtspersoon die naar het oordeel van het bestuur van de Aangewezen Verdelingsorganisatie LIRA voldoende aannemelijk heeft weten te maken dat hij zich van dat pseudoniem heeft bediend;
- of de persoon of rechtspersoon die anderszins naar het oordeel van het bestuur van de Aangewezen Verdelingsorganisatie LIRA voldoende aannemelijk heeft weten te maken dat hem ook daadwerkelijk de kwaliteit van Schrijver, Bewerker, Vertaler of Houder van een verzamelaarsauteursrecht toekomt.’
In eerste instantie wordt er dus gekeken naar het boek zelf: wie staat daarin als schrijver, vertaler, bewerker of verzamelaar vermeld. Dat kan gaan om een vermelding op de titelpagina, maar ook om een vermelding in een colofon.
Als die vermelding in het boek niet duidelijk genoeg is of bestreden wordt, verschijnt de schriftelijke overeenkomst op tafel waarin de uitgave van het boek contractueel geregeld is. In uitzonderingsgevallen kunnen dat bijvoorbeeld twee brieven zijn: enerzijds het aanbod van de uitgever met zijn voorwaarden van publicatie, en anderzijds de acceptatie van die voorwaarden door de auteur. In de regel zal het echter gaan om een officiële uitgeefovereenkomst, ook wel uitgavecontract genoemd. Wie daarin als schrijver, vertaler, bewerker of verzamelaar wordt genoemd, kan in de regel aanspraak maken op een leenrechtvergoeding. Zijn boek moet dan natuurlijk wel zijn uitgeleend, wat uit de steekproef moet blijken. En het moet wel gaan om een auteursrechtelijk beschermd werk, niet om een werk dat inmiddels tot het publiek domein is gaan behoren, dus auteursrechtenvrij is geworden..
Levert de uitgeefovereenkomst geen duidelijkheid op, dan mag de kandidaat-leenrechthebbende een poging doen het bestuur van de Stichting LIRA te overtuigen van zijn aanspraken. Die poging moet er dan wel toe leiden dat het LIRA-bestuur door zijn argumentatie tot het oordeel wordt gebracht dat hij het 'voldoende aannemelijk’ heeft gemaakt dat hij van het uitgeleende boek de schrijver, vertaler, bewerker of de auteursrechtelijke verzamelaar is.
Een soortgelijke procedure geldt voor de vaststelling van rechthebbenden op een audiovisueel werk. Wie staat er in welke functie in het werk vermeld? En als de juistheid daarvan betwist wordt, bijvoorbeeld omdat iemand gebruik heeft gemaakt van zijn wettelijke bevoegdheid zijn eigen naam te doen verwijderen: wat zeggen dan de aan het werk ten grondslag liggende contracten over wie de scenarioschrijver is? Aan wie heeft de producent de schrijfopdracht verstrekt? Meestal zal dan al gauw duidelijk zijn dat de desbetreffende dramaturg niet tot de uitverkorenen behoort en geen aanspraak kan maken op kabel- en thuiskopievergoedingen.
De redacteur in dienst van een uitgeverij of de dramaturg in dienst van een omroep of producent heeft nog een ander en nogal fundamenteel obstakel te overwinnen om als rechthebbende aanspraak te kunnen maken op een bewerkers- of co-auteurvergoeding. Veronderstel dat hij zijn werkzaamheden niet als freelancer en niet als ondernemer uitoefent, maar als werknemer, dus in dienstverband op grond van een arbeidscontract. De Nederlandse Auteurswet erkent in de regel in zo’n dienstverbandsituatie de werkgever als maker. Zonder al te diep op de materie in te gaan: tegen een redacteur of dramaturg die werkzaam is in enig dienstverband, dus als werknemer, kan aangevoerd worden dat zijn schrijfwerkzaamheden, als het daartoe komt, hem geen auteursrechten bezorgen, maar dat die auteursrechten, als ze al ontstaan, toebehoren aan zijn werkgever. En voordat zijn werkgever zich tot LIRA gaat wenden, verwijs ik naar het begin van dit verhaal, waarin uiteengezet is dat redacteuren en dramaturgen uit hoofde van hun beroep geen auteursrechtelijk relevante werkzaamheden verrichten, maar - als het goed is - gewoon hun vak uitoefenen, een vak dat ook zonder auteursrechtelijke erkenning belangrijk genoeg is.
KH
Eind 2004 zal de nieuwe leenrechtrepartitie voor geschriften gebaseerd zijn op een nieuw tarief: 0,1049 euro per uitlening. Daarmee is de vergoeding per uitlening van een geschrift voor het eerst boven het eurodubbeltje uitgekomen. Die stijging kent twee pijlers: een in 1999 afgesproken jaarlijkse verhoging over een aantal jaren en een inmiddels volledige inflatiecorrectie. Die afgesproken verhoging gaat nog één jaar door totdat met ingang van het jaar 2005 het in 1999 afgesproken prijsniveau zal zijn bereikt. Verdere tariefstijgingen zullen hun grond uitsluitend nog vinden in de verwerking van een volledige inflatiecorrectie.
Dit soort afspraken over tarieven worden volgens wettelijk voorschrift gemaakt in de Stichting Onderhandelingen Leenvergoedingen, ook wel afgekort tot StOL. In die StOL hebben twee groepen zitting: vertegenwoordigers van rechthebbenden en vertegenwoordigers van betaalplichtigen. Dat zijn dus enerzijds vertegenwoordigers van makers, uitgevers, producenten, acteurs en musici en anderzijds vertegenwoordigers van openbare bibliotheken. De vergaderingen worden geleid door een onafhankelijke voorzitter die naast zijn onafhankelijkheid nog een ander opvallend kenmerk heeft: hij kan een beslissing opleggen aan beide partijen, als zij het onderling niet eens zouden worden over tarieven en voorwaarden. Met andere woorden: de StOL biedt een vorm van institutionele arbitrage. De voorzitter hakt onontwarbare knopen door.
In de praktijk zitten bij de vergaderingen van de StOL bestuurders van de Stichting Leenrecht tegenover vertegenwoordigers van de Vereniging van Openbare Bibliotheken. De vergaderingen worden in het gebouw van de Raad van State aan de Haagse Kneuterdijk gehouden. Voorzitter is mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, opvolger van drs. E.L. Berg. De laatste jaren nemen boeken, periodieken en bladmuziek, tezamen aangeduid als geschriften, een klein deel van de vergadertijd in beslag. De discussies gaan meestal over de andere uitgeleende auteursrechtelijk beschermde werken, zoals audio-cd’s, videobanden, cd-rom’s en recent vooral ook over de dvd’s. Dat komt ongetwijfeld doordat dit betrekkelijk nieuwe media zijn met vele soorten rechthebbenden en soms nog ongevestigde leenvergoedingen. Het komt misschien ook een beetje doordat de houding van andere soorten rechthebbenden verschilt van de houding van rechthebbenden op geschriften. Schrijvers vinden ondanks in het verleden krachtig verwoorde schrijversprotesten de uitleen van hun boeken door bibliotheken vrij normaal. Ze willen er een billijke vergoeding voor hebben, maar ze zien die uitleen niet als iets onoorbaars, als iets dat eigenlijk niet zou moeten. Vertegenwoordigers van muziek en van audiovisuele producenten hebben daarentegen de neiging de uitleenmarkt zo klein mogelijk te willen houden om de verkoopmarkt zo sterk mogelijk te stimuleren. Het heeft er af en toe wel van weg dat auteurs wat vertrouwder met het bestaan en de functie van bibliotheken zijn dan rechthebbenden op muziek en filmwerken. En historisch klopt dat natuurlijk ook.
Dat de Stichting Leenrecht representatief genoeg is om binnen de StOL namens alle rechthebbenden aan tafel te zitten met vertegenwoordigers van openbare bibliotheken, heeft te maken met de brede samenstelling van de stichting: vier secties en een werkgroep multimedia vertegenwoordigen binnen de Stichting Leenrecht zeer uiteenlopende soorten van leenrechthebbenden, van schrijvers tot beeldend kunstenaars, van componisten tot fotografen, van regisseurs tot zangers en acteurs.
Bestuurlijk is de Stichting Leenrecht een soort drietrapsraket. Deelnemende organisaties staan aan de basis van het geheel. Daarin zijn zo veel mogelijk alle personen vertegenwoordigd die een wettelijke aanspraak op een leenrechtvergoeding hebben. Deze leenrechthebbenden kiezen hun vertegenwoordigers in de sectie-besturen. Die sectie-besturen vormen de tweede trap. Voorzitters en vice-voorzitters van de vier sectiebesturen gaan tenslotte als het ware vanzelf omhoog om het algemeen bestuur van de Stichting Leenrecht te vormen. Aan de acht bestuurders van dat algemeen bestuur van de Stichting Leenrecht wordt tot slot een onafhankelijke voorzitter toegevoegd.
Uit dat algemeen bestuur van de Stichting Leenrecht wordt een delegatie aangewezen die plaatsneemt in het bestuur van de StOL om de gesprekken met de openbare bibliotheken te voeren.
De gevarieerdheid in leenrechthebbenden die door de Stichting Leenrecht wordt geboden, wordt door de partij die de vergoedingen moet betalen, de openbare bibliotheek, ook wel gebruikt als argument tégen het leenrechtsysteem. Het zou allemaal te gecompliceerd en onoverzichtelijk zijn, te ingewikkeld en daardoor te kostbaar. Maar die geluiden van wie alleen met overduidelijke tegenzin zijn portemonnee trekt, dienen misschien wel met een paar flinke korrels zout te worden genomen.
Een ander punt van kritiek betreft het feit dat het de bibliotheken en daardoor de lezers zelf zijn die de leenrechtvergoeding op tafel moeten leggen. De bibliotheken hadden graag gezien dat de centrale overheid die last voor haar rekening zou nemen. Staatssecretaris Medy van der Laan heeft zich in een recente brief aan de bibliotheken nog eens krachtig geschaard achter het profijtbeginsel dat in het leenrechtsysteem werkzaam is: dat degenen die van de creatieve inspanningen van anderen profiteren, de lezers, zelf een financiële bijdrage dienen te leveren aan de kosten van een en ander.
Tenslotte mag niet onvermeld blijven dat de Stichting Leenrecht, net als een aantal andere eigen-recht-organisaties, onder toezicht staan van een door de minister van Justitie in overeenstemming met zijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aangewezen College van Toezicht.
Via dat College van Toezicht wordt van overheidswege toezicht uitgeoefend op auteursrechtorganisaties die via een overheidsvergunning of een ministeriële aanwijzing hun werkzaamheden verrichten. Die werkzaamheden bestaan uit het incasseren en verdelen van auteursrechtelijke en nabuurrechtelijke gelden. Dit overheidstoezicht is in de loop van 2003 belangrijk herzien, vooral geüniformeerd en gestroomlijnd.
Dit onder een nieuw wettelijk regime werkzame College van Toezicht bestaat sinds 15 juli 2003 uit drie personen. Voorzitter is de oud-politicus H. Dijkstal, leden zijn de jurist mr. Th.R. Bremer en de accountant C.J. Regoort RA. Het college wordt secretarieel ondersteund vanuit het Ministerie van Justitie. De kosten van college en ondersteuning worden opgebracht door de vijf organisaties waarop het toezicht wordt uitgeoefend, en wel naar rato van het incassovolume, dus naar gelang de hoeveelheid geld die elke organisatie int.
Eén keer per jaar houdt het College van Toezicht een hoorzitting waarop klachten kunnen worden geuit door betalingsplichtigen, bijvoorbeeld over de hoogte van de verschuldigde tarieven, maar ook door rechthebbenden, bijvoorbeeld over de hoogte van de ontvangen uitkeringen. Het College acht zich niet het eerst-aangewezen adres voor individuele klachten.
KH
Sinds een aantal jaren volgt het LIRA-bestuur met grote belangstelling de ombouw van de ooit door Buma opgerichte Stichting Aena tot een algemeen beroepspensioenfonds voor diverse soorten zelfstandig werkzame kunstenaars. Het is de bedoeling dat dit beroepspensioenfonds uit drie étages komt te bestaan. In eerste instantie, op de begane grond, worden in dat beroepspensioenfonds gelden gestort ten gunste van kunstenaars die van de nationale cultuurfondsen zoals het Fonds voor de Letteren, werkbeurzen en dergelijke ontvangen. De staatssecretaris van Cultuur en Media heeft daarvoor structureel 10% van de loonverwante componenten in die werkbeurzen en opdrachthonoraria als extra geld beschikbaar gesteld. Die 10% wordt door het ministerie van OCW op rekening van de verzekeraar Kunst & Cultuur gestort. Daarmee is de begane grond van het pensioengebouw voor zelfstandige kunstenaars geconstrueerd.
Dat pensioengebouw wacht echter op verdere uitbouw, en met die verdere uitbouw wil het op het ogenblik niet erg vlotten. Een volgende verdieping zou wellicht gebouwd gaan worden door de auteursrechtorganisaties. Buma heeft in dat verband besloten 3% van de socu-inhouding toe te voegen aan het pensioenfonds. Daar merkt de componist of tekstdichter niks van, want die premie wordt betaald uit zogenoemde socu-gelden die toch al op zijn inkomsten worden ingehouden.
Wel wordt door deze lage toegangspremie tot het pensioenfonds tegelijk een volgende verdieping mogelijk, en wel op basis van eigen bijdragen van pensioenverzekerden. Onder gunstige fiscale voorwaarden kan de pensioenverzekerde door eigen bijdragen zijn pensioenuitkering op 65-jarige leeftijd in elk geval positief beïnvloeden, zo niet sterk doen toenemen.
Op een aantal plekken in de weg naar het schrijverspensioen zijn er echter hobbels opgetreden. Zo ligt de Pensioen- en VerzekeringsKamer (PVK) dwars op een technisch punt. Aangenomen mag worden dat dit van voorbijgaande aard zal zijn.
Ernstiger is dat er nogal negatieve gevoelens in schrijverskringen zijn ontstaan door toepassing van de 70%-maatregel. Als gevolg daarvan wordt niet 100% van de 10% van de loonverwante componenten in de werkbeurzen van het Fonds voor de Letteren pensioenbijdrage apart gezet, maar slechts 70% daarvan. Het Aena-bestuur is namelijk aan het middelen geslagen met andere fondsen die veel meer materiaalsubsidie kennen en minder loonverwante aandelen en als gevolg daarvan komt bij schrijvers en vertalers slechts 70% van de door de overheid toegemeten 10%, dus7% ten goede van de pensioenreservering. Dit blijkt de toepassing van een solidariteitsgedachte die nogal wat kritiek heeft gekregen.
Tenslotte is binnen de kring van organisaties die ernstig overwegen om mee te gaan doen, zoals LIRA, twijfel ontstaan over de effectiviteit van de eerder genoemde 3%-bijdrage, gelet op het feit dat het bij LIRA om zoveel uitgekeerde bedragen van geringe hoogte gaat. Dat levert op 65-jarige leeftijd bij elkaar gevoegd en vermeerderd met het rendement in de meeste gevallen altijd nog geringe bedragen op. Eigen vrijwillige bijstortingen lossen dat probleem niet op, omdat die bijstortingen gebonden zijn aan krappe fiscale regels. Als uiteindelijk het beginsel wordt toegepast dat aan het eind van de rit, op 65-jarige leeftijd, wordt bezien of iemand genoeg geld heeft gespaard voor een pensioen, zal het gespaarde in de meeste gevallen daarvoor ontoereikend zijn en dan dus als gespaard bedrag tot uitkering komen. Daardoor dreigt de regeling zijn doel, pensioenen voor schrijvers, te gaan missen.
Het bestuur van LIRA zal zich na de zomervakantie gaan beraden of het voor auteurs die geld van LIRA ontvangen, gunstig is het voorbeeld van Buma te volgen. Of dat het beter is andere wegen in te slaan, zoals het geven van een extra financiële impuls aan de opbouw van lijfrentes voor zelfstandig werkende auteurs die elders geen redelijk pensioen hebben opgebouwd en die dus in overeenstemming met huidige fiscale wetgeving een zogenoemd pensioentekort hebben. Het is een kwestie van afnemend enthousiasme voor wat in andere omstandigheden nog steeds een goed idee genoemd had mogen worden.
Voor auteurs die stipendia en werkbeurzen van het Fonds voor de Letteren genieten, gaat de opbouw van hun pensioen bij Aena gewoon door. Maar het blijft voorlopig nog even vooral begane grond, zonder die twee mooie verdiepingen daar bovenop.
KH
In Nederland bestaat contractsvrijheid. Binnen de grenzen van de wet mag je in Nederland met elkaar overeenkomen wat je wil. Ook auteursrechtelijk. Er zijn in de Auteurswet maar heel weinig regels opgenomen waaraan bijvoorbeeld contracten van auteurs met uitgevers of andere producenten moeten voldoen. Eigenlijk maar één: eigendomsoverdracht van auteursrechten moet schriftelijk. Dat kan niet mondeling. En dan is er nog een interpretatieregel: de overdracht van auteursrechten wordt ten gunste van de auteur beperkt uitgelegd.
In verhouding tot de wetgeving in andere landen, bijvoorbeeld in de omringende landen België, Frankrijk, Duitsland, is het aantal regels voor auteursrechtelijke contracten in de Nederlandse wetgeving buitengewoon gering. Een recente studie naar wetgeving in de landen van de Europese Unie bracht dat nog eens aan het licht. (Zie: Guibault/Hugenholtz, Study on the conditions applicable to contracts relating to intellectual property in the European Union. Amsterdam, Institute for Information law, (IViR), May 2002, 170 pp.)
Maar niet alleen uit die vergelijking volgde de conclusie dat het misschien wel tijd werd om de Nederlandse Auteurswet enigszins op de hoogte van de wetgeving in omringende landen te brengen. Ook ervaringen in de Nederlandse contractpraktijk versterkten de behoefte aan wetswijziging. De Vereniging van Schrijvers en Vertalers (VSenV) en de Nederlandse Vereniging voor Journalisten (NVJ) hebben enkele jaren terug al stappen gezet in de richting van het Ministerie van Justitie om aan te dringen op verbetering van de wettelijke positie van makers van auteursrechtelijk beschermde werken.
Begin juni 2004 verscheen een met veel spanning tegemoet geziene studie van prof. mr. P.B. Hugenholtz en dr. L. Guibault, Auteursrechtcontractenrecht: naar een wettelijke regeling? Onderzoek in opdracht van het WODC (Ministerie van Justitie). Amsterdam, Instituut voor Informatierecht, juni 2004. De verdienste van deze studie is onder meer gelegen in een onderzoek naar de Nederlandse contractpraktijk en een rechtsvergelijkend onderzoek naar de wettelijke situatie in de omringende landen België, Franktijk en Duitsland. Waar veel belanghebbenden speciaal naar uitgekeken hebben, zijn de aanbevelingen: welke wijzigingen in de bestaande wetgeving zouden moeten worden aangebracht?
De auteurs komen in hun analyse van de contractpraktijk tot een zeer positieve beoordeling van de beide modelcontracten voor literaire uitgaven, als overeengekomen tussen de Literaire Uitgeefgroep (LUG) van de Groep Algemene Uitgevers (GAU) en de Vereniging van Letterkundigen/VSenV. Veel van hun aanbevelingen vinden hun inspiratie in die twee modelcontracten voor literaire schrijvers en vertalers, zoals de specificatie van toegestane exploitatievormen met bij elke exploitatievorm een regeling van de vergoeding. Het is alsof ze via hun aanbevelingen ook andere groepen auteurs deelgenoot willen maken van de zegeningen van de GAU/VVL-modelcontracten. En met die anderen worden dan bedoeld: journalisten, educatieve auteurs, scenarioschrijvers, wetenschappelijke auteurs en een aantal andere soorten van makers in de zin van de Auteurswet 1912.
Laat ik een beknopt beeld schetsen van waar de auteurs van genoemd rapport aan denken. Het ligt in hun bedoeling een aantal wettelijke bepalingen in het leven te roepen die betrekking hebben op exploitatieovereenkomsten. Dat zijn overeenkomsten tussen de maker van een werk en degenen die het werk met zijn toestemming gaan exploiteren. Dat betekent veelal: het werk gaan verveelvoudigen en openbaar maken. Dus de uitgevers en andere producenten die het werk op de markt brengen, verkopen, opvoeren, vertonen enzovoort. Bij onduidelijkheid in die contracten, dus wanneer er reden is om te twijfelen over wat er in een overeenkomst precies bedoeld wordt, zou het contract ten voordele van de maker uitgelegd moeten worden. In het Latijn: ‘In dubio pro autore.’ Die nieuwe bepaling in de Auteurswet zou meteen een alternatief vormen voor een ingewikkelde kwestie waar nu al bijna 100 jaar over geschreven en gediscussieerd wordt: de doeloverdrachtsleer.
Centraal in de voorstellen staat een verplichting die ook in de Franse Auteurswet is opgenomen, namelijk de verplichting tot specificatie van de exploitatievormen waartoe in het contract toestemming wordt verleend. Wat niet in het contract is gespecificeerd, valt buiten de toestemming. En dat niet alleen: ook moet bij elke in het contract vermelde exploitatievorm een vergoeding worden opgenomen.
Tegenvallend is de houding van beide auteurs tegenover de wettelijke erkenning van een recht op vergoeding, zoals niet zo lang geleden in de Duitse Auteurswet is opgenomen. Ze zijn niet principieel tegen, maar ze achten de tijd nog niet rijp.
Als een Allerlaatste Hulp bij Zeer Ernstige Ongelukken is de opname in de Auteurswet van een bestsellerbeding bedoeld. Daarop kan een auteur of andere maker zich beroepen als er sprake is van een echte wanverhouding tussen wat hij ooit als vergoeding voor zijn toestemming tot exploitatie gekregen heeft en de latere opbrengsten van die exploitatie. Zeg dat ooit voor een speelfilmscenario eenmalig als afkoopsom 10.000 euro aan de scenarioschrijver is betaald en het naar het scenario gemaakte filmwerk wordt een succes van zeg meer dan 100 miljoen euro, dan kan de auteur een beroep doen op een in de Auteurswet op te nemen zogenoemd bestsellerbeding. Op grond van wat de auteurs in hun voorstellen het disproportionaliteitsbeginsel noemen, zou dan zo’n scenarioschrijver aan de rechter om een herziening van de in het oorspronkelijke contract geregelde vergoeding kunnen vragen..
Voor makers van filmwerken, met name voor scenarioschrijvers en regisseurs, is van groot belang dat artikel van het bestaande 45d aangaande filmwerken volgens de auteurs zodanig verduidelijkt moet worden dat voor eens en altijd komt vast te staan dat buy-outs (eenmalige afkoopsommen of lumpsums) niet tot de reguliere mogelijkheden behoren, maar dat ingevolge de specificatieplicht voor elke opgesomde exploitatievorm een billijke vergoeding verschuldigd is.
Niet anders dan redelijk en getuigend van een eenvoudige vorm van fatsoen is de suggestie om in de wet een rekenschapsplicht van de exploitant op te nemen, zoals dat in elk behoorlijk contract al jaren het geval is, maar in onbehoorlijke contracten helaas niet.
Een positieve bejegening verdient ook het voorstel om te komen tot de wettelijke beëindiging van een licentie (toestemming tot exploitatie) in geval van faillissement van een uitgever of andere producent.
Auteurs en andere makers zouden naar de rechter moeten kunnen stappen als rechten, die zij aan een exploitant hebben toevertrouwd, al te lang ongebruikt op de plank blijven liggen. Het recht op herroeping wegens non-usus is de technische term.
Misschien wel even belangrijk als de specificatieplicht in contracten is het voorstel om het ontstaan en gebruik van bilaterale standaardcontracten, soms ook wel collectieve contracten genoemd, te belonen. Zulk soort contracten sluiten misbruik van een machtspositie vrijwel uit, omdat niet een kleine auteur tegenover een groot concern komt te staan, maar een groep van auteurs tegenover een groep van exploitanten. Als de Mededingingswet om goede redenen afziet van het plaatsen van een stok tussen het wiel, zijn dit het soort contracten die het evenwicht tussen maker en exploitant sterk kunnen bevorderen. In ruil daarvoor zou bijvoorbeeld het bestsellerbeding (de mogelijkheid van een correctie achteraf op de overeengekomen vergoeding) niet van toepassing kunnen worden verklaard op bilateraal overeengekomen standaardcontracten, zodat de uitgever en producent als beloning voor de bereidheid tot onderhandelen over een bilateraal standaardcontract de zekerheid krijgen dat de overeengekomen vergoeding achteraf niet van rechtswege herzien kan worden.
Gesuggereerd wordt een bescherming tegen de toepassing op contracten van het recht uit andere landen, en een verruimde bevoegdheid tot handhaving in rechte door exploitanten, waar ze tot nu toe voor hun bevoegdheden om op te treden tegen bijvoorbeeld piraterij altijd aangewezen waren op een zogenoemde procesvolmacht van de zijde van de auteur of andere maker.
Tot slot bevat het rapport een pleidooi voor een aantal ondersteunende en flankerende maatregelen op de terreinen van geschillenbeslechting, Mededingingswet, subsidievoorwaarden van door de overheid gefinancierde culturele instellingen en voorlichting over het nieuwe auteurscontractenrecht.
Duidelijk is inmiddels wel dat de tegenstand van de zijde van exploitanten (uitgevers en andere producenten) groot is. Dat belooft een stevige discussie te worden op 22 oktober 2004, wanneer ik als voorzitter van de studiecommissie auteurscontractenrecht van de Vereniging voor Auteursrecht het voorrecht heb een commentaar op het rapport en de aanbevelingen van Hugenholtz/Guibault te mogen presenteren.
KH
Lobbyen is soms een wenselijke, vaak een noodzakelijke activiteit. Beroepsverenigingen, uitgevers- en producentenorganisaties, collectief- beheerorganisaties, ze lobbyen allemaal, soms alleen, bij uitzondering gezamenlijk. Die gezamenlijkheid, en steeds minder een uitzondering, is de Stichting Auteursrechtbelangen, met een bestuur van zes personen, afkomstig uit de drie pijlers waar het geheel op rust: organisaties van makers, organisaties van uitgevers en andere producenten, en organisaties van collectief beheer.
Het auteursrecht heeft het moeilijk. Het wordt van alle kanten aangevallen, ofschoon het tot de culturele mensenrechten behoort. Het kwaad zit hem vaak niet in de intenties van mensen, maar in de verleiding van technische ontwikkelingen die het negeren van auteursrechtelijke barrières wel heel erg sterk aanmoedigen. Zonder bescherming van intellectuele eigendom zou de moderne industrie vrijwel in elkaar zakken, maar in de consumptieve sfeer kan kennelijk veel meer, misschien omdat de volle lading van de ontduiking vooral een tweetal takken van industrie treft die vanouds de naam hebben op gouden bergen te leven: de muziek- en de filmindustrie.
Desondanks blijft het auteursrecht om culturele en economische redenen van groot gewicht. Cultureel, omdat door het auteursrecht het ontstaan van nieuwe culturele producten wordt bevorderd en wel door de makers van nieuwe werken de mogelijkheid te bieden inkomsten te verwerven uit de exploitatie van hun prestaties. Daardoor kunnen zij zich in hun creatieve bestaan een grotere financiële zelfstandigheid en daarmee een grotere creatieve vrijheid verwerven.
Economisch, omdat de bijdrage van de auteursrechtelijke bedrijfsklasse aan het Bruto Binnenlands Product (BBP) - de som van wat wij met zijn allen in Nederland verdienen -
zich beweegt op een niveau van meer dan 5% (in 1998 bijvoorbeeld 5,5%). Dat was toen al meer dan de bijdrage van het hele bank- en verzekeringswezen bij elkaar.
Nederland is uniek door het feit dat die boodschap van het culturele en economische belang van het auteursrecht wordt uitgedragen door één stichting waarin auteurs en andere makers systematisch samenwerken met uitgevers en andere producenten, aangevuld met de collectief- beheerorganisaties die vaak voor beide groepen werkzaam zijn. Die stichting bestond onlangs 20 jaar. De naam is: Stichting Auteursrechtbelangen, afgekort Starbel. Ze houdt kantoor in Den Haag, aan het Lange Voorhout.
Starbel zit niet zonder reden in Den Haag. Het Binnenhof met zijn parlementariërs en een aantal kern-ministeries (Justitie, OCW en Economische Zaken) vormen de primaire doelen in het lobbycircuit, al snel gevolgd door Brussel vanwege de vele richtlijnen die daarvandaan komen, op de hielen gezeten door Genève vanwege de daar gevestigde internationale organisatie voor intellectuele eigendom (WIPO).
Starbel heeft internationaal vooral naam gemaakt door een geregeld terugkerend onderzoek naar het economisch belang van de bedrijfsklasse auteursrecht. Zo veel naam inmiddels dat de meetmethode van Starbel, sinds jaar en dag toegepast door de Stichting Economisch Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam, door WIPO tot een model is ontwikkeld dat thans gebruikt wordt om in een aantal landen het economisch belang te meten. Het ligt in de bedoeling te komen tot een standaard waardoor vergelijking tussen landen mogelijk wordt.
Ter gelegenheid van dat 20-jarig bestaan van Starbel verscheen een boek, Het belang van auteursrecht, 25 jaar Stichting Auteursrechtbelangen 1984-2009. Die vijf jaar verschil tussen het feitelijke bestaan en de titel van het boek betreft de naaste toekomst. Het boek bevat veel interviews en behalve een terugblik ook een vooruitblik waarin voorspeld wordt wat er met het auteursrecht en de naburige rechten gaat gebeuren. Zo zullen de Auteurswet en de Wet op de Naburige Rechten volgens de toekomstvoorspellers worden herschreven en samengevoegd. Laten we eerst maar even zien of ze op dat punt gelijk krijgen, voordat we geloof gaan hechten aan de andere voorspellingen.
KH
- Voor zaken die LIRA, de repartities en het aansluitingscontract tussen een auteur en LIRA betreffen: neem contact op met de Stichting LIRA, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp; bezoekadres: Siriusdreef 22-28, Hoofddorp; tel: 023-799 78 06; e-mail: lira@cedar.nl
- Voor gewone adviezen over contracten, voorwaarden, overeengekomen tarieven en dergelijke: word lid van één van de drie afdelingen van de Vereniging van Schrijvers en Vertalers, De Lairessestraat 125, 1075 HH Amsterdam, tel: 020-6240803, e-mail: bureau@vsenv.nl. Die drie afdelingen zijn: de Vereniging van Letterkundigen voor literaire en verwante auteurs, het Netwerk Scenarioschrijvers voor schrijvers van tvdrama en filmscenario’s, en de FreeLancers Associatie (FLA) voor freelance-journalisten, en stel vragen aan de medewerkers van deze drie afdelingen van de Vereniging van Schrijvers en Vertalers
- Voor juridische adviezen en hulp in professionele geschillen met uitgevers, andere producenten en andere gebruikers van iemands werk, bijvoorbeeld wanneer een contract niet wordt nageleefd of wanneer inbreuk wordt gepleegd op auteursrechten: zorg voor aansluiting bij de Stichting LIRA door het ondertekenen van een aansluitingscontract of word lid van de Vereniging van Schrijvers en Vertalers en stuur in beide gevallen een schriftelijk verzoek om financiële ondersteuning (met relevante stukken) naar het bestuur van de Stichting Rechtshulp Auteurs, p/a Bureau van de VSenV, De Lairessestraat 125, 1075 HH Amsterdam, tel: 020-6240803, e-mail: bureau@vsenv.nl. Het bestuur van de Stichting Rechtshulp Auteurs vergadert maandelijks om de aanvragen aan de hand van een reglement te beoordelen. Bij een positief besluit wordt de aanvrager door verwezen naar een aantal advocaten, met wie de stichting langdurig relaties onderhoudt. De eerste 1.000 euro (inclusief BTW) aan advocaatkosten wordt voor 100% door de stichting vergoed. Bij kosten boven de 1.000 euro wordt een eigen bijdrage van 5% gevraagd over het meerdere. In de regel zullen de kosten van eenvoudige adviezen van een advocaat niet hoger dan 1.000 euro zijn; in dat geval zijn zij dus voor de cliënt gratis. Bij kosten van meer dan 1.000 euro zoals bij gerechtelijke procedures vaak het geval zal zijn, wordt, zoals vermeld, een eigen bijdrage van 5% van de advocaatkosten gevraagd.
- Bent u scenarioschrijver en wilt u dat de onderhandelingen over al uw scenariocontracten gedaan worden door een deskundig onderhandelaar: word dan lid van het Netwerk Scenarioschrijvers (een afdeling van de VSenV) en/of zorg voor aansluiting bij LIRA door een aansluitingscontract te ondertekenen, en meldt u vervolgens bij het Contractenbureau, Postbus 15530, 1001 NA Amsterdam; bezoekadres: Singel 104, Amsterdam, tel: 020-626 18 42; e-mail: office@contractenbureau.nl.
KH
De Stichting Literaire Rechten Auteurs (LIRA) int en verdeelt voor schrijvers en vertalers
bestemde kabelgelden, thuiskopievergoedingen, leenrechtgelden en reprorechtgelden.
Een beperkt deel van deze gelden wordt ingevolge internationale afspraken en door de overheid goedgekeurde repartitiereglementen ingehouden ten behoeve van sociale en culturele doeleinden.
De Stichting LIRA Fonds beheert de ingehouden gelden die bestemd zijn voor culturele
doeleinden, en verdeelt deze in de vorm van subsidies voor activiteiten onder meer op het gebied van literatuur, theater en in een enkel geval audiovisuele producties. Zij wordt daarin bijgestaan door een Adviescommissie bestaande uit vier externe deskundigen en twee LIRA-bestuursleden.
De Adviescommissie vergadert in het jaar 2004 een maal per twee maanden en brengt advies uit over de binnengekomen aanvragen aan het bestuur van het LIRA Fonds.
In het algemeen gesproken: het stimuleren van het tot stand komen en uitdragen van Nederlands literair, literair-dramatisch en muziekdramatisch werk in de breedste zin. Bijzondere aandacht gaat uit naar projecten die moeilijk binnen de voorwaarden van de bestaande overheidsfondsen zijn in te passen. Het belangrijkste criterium voor subsidiëring is kwaliteit.
In het algemeen kunnen alleen rechtspersonen (verenigingen, stichtingen en soortgelijke
verbanden) subsidie aanvragen, geen individuele personen. De subsidies zijn bestemd als bijdrage aan professionele auteursvergoedingen, zoals auteurshonoraria voor literaire manifestaties, schrijfopdrachten, toneelvertalingen e.d. ten behoeve van incidentele projecten. Zij worden alleen gegeven ter dekking van een tekort op de begroting. Niet gehonoreerd worden aanvragen voor debutanten en amateurproducties.
Subsidies worden verleend in de vorm van een garantiesubsidie waarop eventueel een voorschot mogelijk is.
Aanvragen dienen uiterlijk 3 weken voor de vergaderingen van de Adviescommissie in achtvoud te worden ingediend bij het bureau van de Stichting LIRA Fonds en voorzien te zijn van een ingevuld aanvraagformulier, een beschrijving van het project met -indien aanwezig- graag een tekst of tekstfragment, een duidelijke begroting en CV’s van de auteurs voor wie geld wordt gevraagd. Nadere informatie hierover is te vinden op www.lira.nl/lirafonds
In het jaar 2004 worden de vergaderingen van de adviescommissie in de regel op de eerste donderdag van de even maanden gehouden. De vergadering van donderdag 14 oktober is op die regel een uitzondering. De laatste vergadering dit jaar vindt plaats op donderdag 2 december 2004.
Het bestuur van LIRA denkt over
- hoe de werkwijze van het LIRA Fonds zo ingericht kan worden dat er redelijke normen voor de honorering van Nederlandse schrijvers en dichters in de markt geplaatst worden en Nederlandse schrijvers en dichters tegelijk mede door toedoen van het LIRA Fonds meer geld krijgen?
- de vraag of en hoe LIRA een bijdrage zal leveren aan individueel te administreren pensioenen voor zelfstandig werkzame schrijvers en vertalers via het inmiddels bijna officieel erkende Stichting Beroepspensioenfonds voor zelfstandige kunstenaars AENA, in navolging van wat Buma via haar Sociaal Fonds doet voor componisten en tekstdichters, en als verdere uitbouw van het pensioenhuis voor zelfstandige kunstenaars (niet alleen schrijvers en vertalers) in Nederland
- of dat LIRA zich bijvoorbeeld via het P.C. Boutensfonds zal richten op het stimuleren van lijfrenteverzekeringen voor professionele schrijvers en vertalers die een pensioentekort hebben, zoals dat in beperkte mate thans ook al gebeurt?
De jaarlijkse prijs voor het beste Nederlandstalige spannende boek, de Gouden Strop, is op 23 juni j.l. uitgereikt aan debutant Elvin Post (1973) voor zijn boek Groene vrijdag. Hij ontving de prijs - groot 10.000 euro plus een keramiek - in de Stadsschouwburg in Amsterdam uit handen van Tomas Ross, de winnaar van vorig jaar. Voor het eerst was de uitreiking van de prijs gecombineerd met de ‘Maand van het spannende boek’, de jaarlijkse promotieactie van het CPNB voor spannende boeken in het algemeen.
Een maand eerder, op 25 mei, waren tijdens de openingsbijeenkomst van deze ‘Maand van het spannende boek’ in de Amsterdamse bioscoop Rialto de vijf nominaties voor de prijs bekend gemaakt, namelijk:
René Appel, Misbruik wordt gestraft
Patrick de Bruyn, Verminkt
Saskia Noort, De eetclub
Elvin Post, Groene vrijdag
Esther Verhoef, Onrust
Deze vijf waren gekozen uit een long list van 59 uitzendingen door een ter zake kundige jury die werd voorgezeten door freelance recensente Els Roes. Opmerkelijk en verheugend is dat twee van de vijf genomineerden vrouwelijke auteurs zijn, omdat in het Nederlandse taalgebied - in tegenstelling tot Angelsaksische landen - jarenlang uitsluitend mannen prominent figureerden in dit literaire genre.
Elvin Post kwam volgens het juryrapport als winnaar te voorschijn, omdat hij “erin geslaagd is een elegant plot op bijna nonchalante wijze neer te zetten. De karakters zijn kleurrijk en levensecht en de hoofdpersoon roept mededogen, maar ook meewarigheid op.” Er komen niet of nauwelijks politiemensen voor in het verhaal en het boek is “compleet atypisch voor de Nederlandstalige misdaadroman”. En - het grootste compliment van de jury - de prijs is niet als aanmoediging bedoeld, maar “als beloning voor nu reeds getoond vakmanschap”. Voor alle liefhebbers van het genre: lezen dus!
In financieel opzicht wordt de Gouden Strop mogelijk gemaakt door de uitgevers van spannende boeken, die het bedrag van de prijs beschikbaar stellen, door LIRA die de organisatie van de prijs en de uitreiking bekostigt, en door de KRO die de publiciteit verzorgt. Daarnaast maakt het Literair Produktie en Vertalingen fonds een ‘dossier’ van het winnende boek, waardoor het kan worden aangeboden aan buitenlandse uitgevers.
NVM
Een jaar geleden is door LIRA bij wijze van experiment een klein fonds in het leven geroepen dat ten doel heeft (een bijdrage aan) de vertaalkosten van het werk van Nederlandse toneelschrijvers in andere talen te leveren. De reden daarvoor was dat het Theaterinstituut Nederland (TIN) slechts over heel bescheiden middelen beschikt om stukken van Nederlandse dramaschrijvers te laten vertalen en daarmee onder de aandacht van buitenlandse theatergroepen/regisseurs/dramaturgen te brengen of op buitenlandse festivals te kunnen opvoeren. De beoordeling van de aanvragen voor dit fondsje ligt bij de Adviescommissie van het LIRA Fonds, waarin ruime deskundigheid op toneelgebied voorhanden is. In twijfelgevallen kan eventueel nog advies bij het TIN worden gevraagd.
Hoe is het het afgelopen jaar met dit kleine experimentele fond gegaan?
In de eerste plaats is duidelijk geworden dat er - zoals ook werd verwacht - grote behoefte aan dit soort financiering bestaat. Bij elke vergadering van de Adviescommissie komen verschillende aanvragen binnen Er werd in het afgelopen jaar een bijdrage in de vertaalkosten toegekend aan ongeveer tien aanvragen, voor toneelstukken van onder meer Maria Goos, Esther Gerritsen en Jeroen van de Berg. In de tweede plaats is het LIRA-bestuur onlangs, na een uitvoerige evaluatie, tot de conclusie gekomen dat de oorspronkelijke voorwaarden voor financiering wellicht erg streng waren. Dit vraagt om enige uitleg.
Het gaat bij deze bijdragen in de vertaalkosten niet om een regelrechte subsidie, maar om een soort voorschot. Dat houdt in dat wanneer het stuk een financieel succes in het buitenland wordt en dus substantiële inkomsten gaat opleveren, auteur en vertaler gehouden zijn uit de inkomsten ervan over een periode van drie jaar steeds een-derde van het verstrekte voorschot terug te betalen. Dat bleek een erg strikte regel - met name voor de vertaler, die in het buitenland vaak voor een z.g. lump sum - een bedrag ineens - werkt, zonder royalties - en dus weinig voordeel heeft van een eventueel succes. De regels zijn nu in zoverre aangepast dat deze verplichting tot terugbetaling bij succes uitsluitend op de auteur rust, niet meer op de vertaler. Dat lijkt immers niet redelijk, wanneer die vertaler niet meedeelt in een eventueel financieel succes. Overigens zijn financiële successen tot nu toe nog niet voor iedereen weggelegd - voorlopig moeten de LIRA-bijdragen dan ook grotendeels als promotie van het werk van Nederlandse toneelschrijvers worden beschouwd. Besloten is het fonds in elk geval met een jaar te verlengen.
Een heuglijke ontwikkeling op dit gebied is het feit dat ook het Nederlands Literair Produktie en Vertalingen Fonds (NLPVF) heeft besloten zich ook toneelvertalingen bezig te houden. Het NLPVF is belast met de promotie van Nederlandse literatuur in het buitenland, maar rekende toneel daar tot voor kort niet toe, omdat men niet over de deskundigheid beschikte om aanvragen voor toneelvertalingen te beoordelen. Nu zal dit soort aanvragen worden doorgestuurd naar het TIN ter beoordeling. Dus ook van die kant is er beweging en financiële bijstand te verwachten.
NVM
Het bestuur van LIRA denkt over
- hoe de werkwijze van het LIRA Fonds zo ingericht kan worden dat er redelijke normen voor de honorering van Nederlandse schrijvers en dichters in de markt geplaatst worden en Nederlandse schrijvers en dichters tegelijk mede door toedoen van het LIRA Fonds meer geld krijgen?
- de vraag of en hoe LIRA een bijdrage zal leveren aan individueel te administreren pensioenen voor zelfstandig werkzame schrijvers en vertalers via het inmiddels bijna officieel erkende Stichting Beroepspensioenfonds voor zelfstandige kunstenaars AENA, in navolging van wat Buma via haar Sociaal Fonds doet voor componisten en tekstdichters, en als verdere uitbouw van het pensioenhuis voor zelfstandige kunstenaars (niet alleen schrijvers en vertalers) in Nederland
- of dat LIRA zich bijvoorbeeld via het P.C. Boutensfonds zal richten op het stimuleren van lijfrenteverzekeringen voor professionele schrijvers en vertalers die een pensioentekort hebben, zoals dat in beperkte mate thans ook al gebeurt?
Binnen afzienbare tijd zal er een nieuwe LIRA Brochure verschijnen, een bijgewerkte en sterk gewijzigde versie van de oude. Alle veranderingen in door LIRA behandelde rechten en wijzigingen in beleid zijn er in opgenomen, alsmede informatie over het Sociaal Fonds, de Stichting LIRA Fonds, de Stichting Rechtshulp Auteurs en de Stichting Contractenbureau.
LIRA is van plan aan het verschijnen van de nieuwe brochure een campagne te verbinden tot vergroting van het aantal aangesloten schrijvers en vertalers. Dat aantal ligt nu iets boven de 2.000, terwijl LIRA uitbetalingen doet aan rond de 15.000 auteurs.
Schrijvers en vertalers die vorig jaar blij opkeken van hun eerste Vlaamse leenvergoeding, zouden dit jaar wel eens onaangenaam verrast kunnen worden. Want na de eenmalige noodvoorziening in Vlaanderen van 2003 (waarvoor een bedrag van bijna tweeënhalf miljoen euro was uitgetrokken) heeft de Belgische federale regering nu een KB goedgekeurd dat voorziet in een aanzienlijk bescheidener regeling. Er komt een forfaitaire leenvergoeding per lener, gedifferentieerd naar leeftijd: _ 1,-- per jaar voor volwassenen, _ 0,50 voor minderjarigen.
De lezer/lener hoeft niets te betalen, het zijn de “gemeenschappen” die de kosten zullen dragen. De Vlaamse gemeenschap betaalt 1,2 miljoen euro, de Franse gemeenschap 0,6 miljoen. Voor de wetenschappelijke en onderwijsbibliotheken, en voor de bibliotheken van zorginstellingen (ouderen, blinden, slechthorenden) gelden vrijstellingen.
Het voorziene bedrag is helaas bijzonder laag. Rechthebbenden hadden 12 miljoen euro per jaar gevraagd, alleen voor boeken en geschriften. Maar dit overheidsvoorstel betekent een bedrag van 1,8 miljoen euro voor alle informatiedragers die onder het leenrecht vallen. De Belgische overheid heeft zich jammer genoeg dus laten leiden door de laagste cijfers die in de Europese lidstaten bestaan.
RV
LIRA ontplooit haar activiteiten in Nederland. Maar ook in andere landen zijn auteursrechtenorganisaties actief op het terrein van literaire, literair-dramatische en muziek-dramatische werken en de daarop gebaseerde audio- en audiovisuele producties. Met een aantal zusterorganisaties heeft LIRA wederkerigheidscontracten gesloten. Deze contracten houden in dat LIRA de rechten van de bij die buitenlandse zusterorganisaties aangesloten auteurs in Nederland vertegenwoordigt. Op deze wijze treedt LIRA op voor de exploitatie van rechten verbonden aan het gebruik van werken van buitenlandse auteurs. Daarbij keert LIRA in principe alleen uit aan die buitenlandse zusterorganisaties, niet aan individuele buitenlandse auteurs.
Andersom wordt in die wederkerigheidscontracten met buitenlandse zusterorganisaties vastgelegd, dat de bij LIRA aangesloten schrijvers, bewerkers en vertalers voor wat betreft de openbaarmaking en verveelvoudiging van hun werk in het buitenland door de daar actieve zusterorganisatie worden vertegenwoordigd.
Het Nederlandse leenrechtsysteem is een auteursrechtelijke regeling. Dit betekent onder meer dat LIRA voor alle auteurs wier boeken zijn uitgeleend in Nederlandse bibliotheken, reglementair gedurende 5 jaar een leenrechtvergoeding reserveert en daarbij op zoek gaat naar mogelijkheden om die gereserveerde gelden uit te keren. Nationaliteit speelt hierbij geen rol. Ook buitenlandse auteurs hebben een aanspraak op een leenrechtvergoeding.
In andere landen wordt de leenvergoeding soms gebruikt als een vorm van subsidie voor de eigen schrijvers. Het geld wordt door de overheid beschikbaar gesteld en verdeeld onder de binnenlandse schrijvers als stimulans voor het schrijven in de eigen taal. Buitenlandse auteurs, onder wie Nederlandse, komen niet voor die subsidie in aanmerking.
LIRA kan alleen een wederkerigheidsovereenkomst afsluiten met landen die daadwerkelijk gelden hebben gereserveerd voor buitenlandse auteurs. Als er in het buitenland volgens de daar geldende regels niets wordt gereserveerd, valt er immers ook niets te halen. Dat neemt echter niet de verplichting weg dat LIRA de auteurs uit de betreffende landen op grond van het Nederlandse leenrecht hun leenrechtvergoeding dient uit te betalen. Ter compensatie wordt in zo’n situatie wel afgesproken dat er een hoger percentage (bijvoorbeeld 15%) aan inhoudingen voor sociaal-culturele doelen op naar het buitenland over te maken gelden wordt ingehouden, met daarnaast, als de administratieve inspanningen die geleverd moeten worden, groter zijn dan normaal, een iets hogere inhouding aan administratiekosten.
Sinds 2003 betaalt en ontvangt LIRA leenrechtgelden uit Engeland. Met Literar Mechana (Oostenrijk) is recent een wederkerigheidsovereenkomst afgesloten en met VG Wort uit Duitsland is LIRA bijna rond over de voorwaarden waaronder leenrechtgelden uitgekeerd kunnen worden. Met zusterorganisaties uit Australië, Canada en Nieuw Zeeland zijn op dit punt de eerste contacten gelegd, evenals met alle Scandinavische landen. Bij deze drie laatstgenoemde Engelstalige landen geldt dat er geen sprake zal zijn van wederkerigheid. Hier zal LIRA dan ook het hogere percentage aan socu-inhoudingen bedingen ter compensatie van gemiste inkomsten uit het buitenland, plus een iets hogere vergoeding voor administratiekosten.
LB
Nederlandse auteurs van wie boeken in het Engels zijn vertaald, boeken die in Groot-Brittannië door de openbare bibliotheken worden uitgeleend, kunnen zich op grond van de Britse leenrechtregeling via LIRA bij de Britse zusterorganisatie PLR (Public Lending Right) inschrijven. De Britse leenrechtregeling heeft een beperkte werking. Zo komen erfgenamen van schrijvers niet voor het Britse leenrecht in aanmerking.
Alleen boeken die na aanmelding bij PLR geregistreerd staan, kunnen een Britse
leenrechtvergoeding krijgen. Eenmaal geregistreerde titels blijven geregistreerd staan. Nieuw
verschenen titels moeten steeds even worden aangemeld. De jaarlijkse einddatum voor
aanmeldingen bij PLR is 30 juni. Meldt u zich dus bijtijds bij LIRA aan voor het verkrijgen van een aanmeldingsformulier.
Schrijvers, bewerkers en vertalers worden geregeld geconfronteerd met publicaties van hun werk in een vorm waarvoor de auteur aan de oorspronkelijke opdrachtgever geen toestemming heeft gegeven. Met name vertalers van tekenfilmseries die hun vertalingen maken ten behoeve van nasynchronisaties, zien hun werk veelvuldig in de winkels liggen. Deze overtredingen betreffen vaak het mechanisch reproductierecht: het vastleggen van werken op allerlei informatiedragers. Denk in dit verband aan de video- of dvd-uitgave van televisieseries en toneel- en cabaretvoorstellingen.Voor het maken en te koop aanbieden van vastleggingen als hier bedoeld is expliciete toestemming vereist van de auteur. Aan het geven van die toestemming kan de schrijver of vertaler de voorwaarde van een passende vergoeding verbinden. LIRA maakt ten aanzien van deze toestemming voor aangesloten auteurs die hun mechanisch reproductierecht aan LIRA hebben toevertrouwd, collectieve afspraken met gebruikers en keert geïncasseerde gelden vervolgens individueel aan de auteur uit.
Via de laatste versie van het aansluitingscontract en met name de pagina waarop de exploitatieomvang van het contract aangekruist kan worden, verwerft LIRA het beheer over de zogenoemde kabel-, digitale en satellietrechten. Daarvoor in onderhandeling tredend met de exploitanten van de diverse relevante doorgiftesystemen bedingt LIRA vervolgens een vergoeding voor schrijvers, vertalers en bewerkers van via die systemen gelijktijdig met de ether-uitzending doorgegeven werken.
Bij de huidige verdeelpraktijk van kabelgelden door LIRA gaat het om auteursrechtelijke beschermde literaire, literair-dramatische en muziek-dramatische werken en de daarop gebaseerde audio- en audiovisuele producties die door Nederlandse en buitenlandse publieke omroepen via de radio of de tv worden uitgezonden en die gelijktijdig met de etheruitzending door kabelexploitanten via de kabel worden doorgegeven aan hun abonnees. Daarbij moet het - om voor vergoeding door LIRA in aanmerking te komen - gaan om uitgezonden en gelijktijdig doorgegeven werken die door of in opdracht van Nederlandse publieke omroepen via een substantiële investering zijn geproduceerd, bewerkt, vertaald of ondertiteld. Ook moet de betreffende schrijver, bewerker of vertaler zijn kabelrechten tegenover zijn opdrachtgever hebben voorbehouden door ze via een aansluitingscontract bij LIRA onder te brengen en daarvan melding te maken in de overeenkomst die hij met zijn opdrachtgever sluit.
Sinds een arrest van de Hoge Raad uit de jaren tachtig geldt de gelijktijdige kabeldoorgifte als een nieuwe openbaarmaking waarvoor toestemming moet worden verkregen van rechthebbenden. Rond dat arrest hebben rechthebbenden van velerlei aard zich verenigd om in onderhandelingen met de kabelexploitanten tegen vergoeding hun toestemming voor de gelijktijdige kabeldistributie te geven. LIRA is één van de organisaties van rechthebbenden die kabelgelden verdeelt, en wel onder de eigen doelgroep, te weten Nederlandse en buitenlandse schrijvers, vertalers en bewerkers.
Kabelrechtgelden voor in het buitenland uitgezonden werken op radio en tv van onze
aangeslotenen kunnen vaak via onze zusterorganisaties worden geïnd. Met de volgende landen heeft de Stichting LIRA op dit punt een wederkerigheidscontract gesloten:
België
Brazilië
Duitsland
Frankrijk
Groot-Brittannië
Israël
Italië
Polen
Portugal
Spanje
Zwitserland
LIRA's Duitse zusterorganisatie Wort keert alleen kabelgelden uit voor uitgegeven werken, dus voor boeken en daarop gebaseerde producties.
Wij verzoeken u vriendelijk, indien uw werk in één van bovenstaande landen is uitgezonden,
LIRA daarvan op de hoogte te stellen.
Meer informatie over mechanische rechten en kabelrechten buitenland kunt u krijgen bij:
Marianne Bovet (023-7997023) en Nancy den Dekker (023-7997033) of via LIRA@cedar.nl. Op datzelfde e-mailadres kunt u terecht voor het aanvragen van LIRA-aansluitcontracten.
Allereerst willen de medewerkers van Stichting LIRA u, de lezers van het LIRA Bulletin, hartelijk bedanken voor alle reacties op de in het LIRA Bulletin nr.13 gepubliceerde rubriek ‘GEZOCHT’. Dankzij uw tips en reacties hebben wij inmiddels weer veel auteurs en vertalers (of hun erven) uit de lijst weten op te sporen en kunnen verblijden met een leenrechtvergoeding.
Wij blijven op zoek naar auteurs en vertalers, bewerkers en samenstellers (of hun erven) wier titels worden uitgeleend door de Nederlandse openbare bibliotheken, maar van wie we niet het adres kennen. Hiertoe benaderen wij ook uitgeverijen die ons gelukkig vaak aan de juiste adressen kunnen helpen, waarvoor dank. Maar wanneer het echter om personen gaat die in de jaren tachtig of negentig geschreven of vertaald hebben, zijn hun adresgegevens vaak verouderd of niet meer te achterhalen en daarom roepen wij in die gevallen graag de hulp van onze lezers in.
Voor de personen (of hun erven) die in onderstaande lijst worden genoemd, staat al een bedrag gereserveerd. Kent u het adres van een of meer van deze personen (of hun erven), of heeft u een tip of herkent u een pseudoniem, mail, schrijf of bel dan alstublieft naar LIRA:
Odile.van.der.Tweel@Cedar.nl, telefoonnummer 023-7997024
Kent u mensen die weliswaar niet in onderstaande lijst staan, maar wier werk wel wordt uitgeleend door de Nederlandse openbare bibliotheken en die daarvoor nog geen vergoeding hebben ontvangen, dan kunnen zij LIRA mailen, schrijven of bellen, of onze site bezoeken (www.lira.nl) voor een aanmeldingsformulier.
Uw reactie wordt zeer op prijs gesteld.
Lijst met namen van gezochte schrijvers en vertalers en hun erven
Wouter BAECKENS
Kees BAKKER
Joop BARTIJN
Dirk BEYER
Frederikke BELMANS
Marina van den BERG
Dorine van den BEUKEL
Hub J.F. BITTER
Henk BOEKE
Herman BOETS
Monique BONHOMME
Wim BÖRGER
Denise BOSCHMANS
A. BOS-GRAMSMA
Gé BOSSCHEE
KARIN BREUKER
Leni de BRUIN
José BRUURMIJN
Adriaan BUTER
Diane CALCOEN
Roger COOTE
Arnout van CRUYNINGEN
Hilli voor den DAG
John DEGEN
CECILE DREESMAN
Erna DROESBEKE
Marga van DUIN
W.C. DULFER-KLAASSEN
Paul DUYVESTEYN
Geertje van EGMOND
Piet van ENGELEN
Saskia FERWERDA
Ton FINEL
Harry FLOOR
Marinus van GOEREE
B. GOUMAN
Henk de GRAAFF
Harriët HAAKMA WAGENAAR
Jan HARTSEMA
Gerrit VAN DER HEIDE
Henk HERMANS
M.P.W. HEZEMANS
G.B.J. HILTERMANN
J.J. HOEDEMAN
Martha HOEFLAAK
Paul van den HOUT
Geert HÜSSTEGE
JANSONIUS
Hans JANSSEN
Jan P. JASPERSE
Bert KEIZER
Kees KERSBERGEN
Elisabeth van KESSEL
C.J. KILA
Jaap van KLINKEN
Inette KLOSTERS
Ed KROL
Minus van LOOI
Matty LUBBERINK
Gio MEIJER
Gerard MESSELAAR
Teia van der MEULEN
Joke van der MEY
Femy NIJHOLT
Bastienne OTTEN
Karin OVERMARS
Tom PRINS
A. RIJKS
Frits ROELOFS
Rie van ROSSUM
Eddie SCHAAFSMA
Willem SCHIPPERS
J.P. SCHOONE
Johan van SCHOTEN
Gertrude SLOKSOEDE
Cisca SMIT
Antonius L. SPOORENBERG
Annemiek STOOP-TIMMERMANS
Ko VELTMAN
Alma VERHAEGEN
A.J.M. VISSER
J.M.W. van VOORST TOT VOORST
Wim de WEERT
Mirjam WESTBROEK
Gerda WIJMANS-VAN DILLEN
Regien WOLTERS
Johanna P. ZOOMERS-VERMEER
De Stichting LIRA beheert als auteursrechtorganisatie op collectieve wijze auteursrechten en auteursrechtelijke aanspraken van schrijvers en vertalers die door hen individueel niet, of slechts met de grootst denkbare moeite, te gelde kunnen worden gemaakt.
Postadres:
Stichting LIRA
Postbus 3060
2130 KB Hoofddorp
Bezoekadres:
Siriusdreef 22-28
2132 WT Hoofddorp
Telefoon: 023 - 799 78 06
Fax: 023 - 799 77 00
E-mail: lira@cedar.nl
Website: www.cedar.nl
Bankrekeningnummers:
ABN: 54 64 92 665
Postbank: 50 01 51
Bestuur Stichting LIRA:
Kees Holierhoek, voorzitter
Willem Capteyn, vice-voorzitter
Nelleke van Maaren, secretaris
Rien Verhoef, penningmeester
Marjan Berk, lid
Tijs van den Boomen, lid
Bureau Stichting LIRA:
directeur:
André Beemsterboer
accountmanager:
Lennart Bosker
secretariaat:
Marquerite Boerlage
Sabina Stol
commercieel-administratief medewerker:
Maureen Arnhem
Marianne Bovet
Martin van Dam
Nancy den Dekker
Mariska Kolman
Martijn van Noort
Scott Rollins
Bart Schomaker
Odile van der Tweel
informatiebeheerder:
Jeroen van den Bergh
Dit is een uitgave van de Stichting LIRA,
Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp
Telefoon: 023 - 799 78 06
Fax: 023 - 799 77 00
E-mail:. lira@cedar.nl
Website: www.lira.nl
Redactie: Nelleke van Maaren
Lennart Bosker
Kees Holierhoek (eindredactie)
Tekstbijdragen: Rien Verhoef
Illustraties: Ram Katzir
Ontwerp: Rutger Fuchs, Amsterdam