editie 12 / december 2003

Een woord van de voorzitter (12)

Van eind 1992 dateert de Europese richtlijn die de aanzet vormde tot de invoering eind 1995 van een nieuw auteursrechtelijk gefundeerd leenrecht in Nederland. Pas aan het eind van het jaar 1997 bracht het nieuwe wettelijk regime nieuwe financiële feiten voor de Nederlandse schrijvers en vertalers.

Bij de invoering had de Nederlandse overheid de Staten-Generaal de toezegging gedaan de effecten van het nieuwe leenrechtstelsel tussentijd te evalueren. Per 1 april 2003 is de tekst van deze evaluatie verschenen. Het betreft de jaren 1996-2001.

De belangrijkste conclusie van deze evaluatie is te vinden in de tweede alinea van de brief van de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, gedateerd 1 april 2003, die aan de tekst van de evaluatie voorafgaat: ‘De evaluatieperiode overziende, bestaat de overtuiging dat de vereniging van openbare Bibliotheken (NBLC) en de Stichting Leenrecht er, na een overgangsfase waarin de introductie van het leenrechtstelsel tot verwachte aanloopproblemen heeft geleid, gezamenlijk in geslaagd zijn om modaliteiten te ontwikkelen die een over het algemeen goed functioneren van het leenrechtstelsel tot gevolg hebben.’ 

Dat klinkt goed. Wie de cijfers en bedragen tot zich neemt zoals die in het evaluatierapport zijn opgenomen, ziet een indrukwekkend aantal uitleningen van vele soorten werken, van boeken tot dvd’s, van multimedia-cd-rom’s tot video’s, de revue passeren. Het nieuwe leenrecht is dan ook geenszins een ramp voor de bibliotheken gebleken. Volgens het rapport beliep de ‘geraamde totale opbrengst van de verhuur- en leenvergoedingen over 2001’ een bedrag van ongeveer 15 miljoen euro, ‘hetgeen grofweg neerkomt op een kleine 4% van het totale bibliotheekbudget.’ Elke Nederlander zou in die rekensom 90 eurocent aan de leenvergoeding bijdragen; omgerekend naar het aantal bibliotheekleden gaat het om 3,50 euro per jaar. Uitgaande van het profijtbeginsel wordt dat laatste bedrag door de opstellers van het evaluatierapport een ‘alleszins billijk te noemen’ bijdrage genoemd.

LIRA is een op vrijwilligheid gebaseerde auteursrechtorganisatie die onder meer optreedt als verdeelorganisatie van de Stichting Leenrecht. LIRA verdeelt van alle verdeelorganisaties het meeste leengeld. Vandaar dat ik als voorzitter van LIRA niet helemaal ontevreden ben over wat de overheid zelf over het functioneren van het nieuwe leenrechtstelsel opmerkt. Maar oplettendheid blijft natuurlijk altijd geboden.

KH



Leenrechtrepartitie eind 2003

De vooruitzichten voor de reguliere leenrechtrepartitie van eind 2003 die thans plaats vindt, zijn goed. Niet alleen zal deze verdeling berusten op een steekproef van uitzonderlijke omvang (zo’n 80% van alle uitleningen), ook de hoogte van het netto te verdelen bedrag kan alleen maar positief beoordeeld worden: zeker meer dan 6 miljoen euro tegenover iets minder dan 5,75 miljoen in de leenrechtrepartitie van eind 2002. Ik gebruik de woorden ‘zeker meer dan’, omdat het te verdelen bedrag stijgt naar gelang het LIRA-bureau erin slaagt alsnog uitleningen waarvan de rechthebbenden onbekend zijn, te verbinden (te ‘matchen’) met bekende rechthebbenden. Door dat ‘matchen’ wordt de hoeveelheid onverdeelbaar geld, zo’n 6% van het geheel, langzaam maar zeker minder.

Het genoemde te verdelen bedrag van netto meer dan 6 miljoen euro is berekend door het bruto door LIRA van de Stichting Leenrecht ontvangen en onder schrijvers en vertalers te verdelen bedrag te vermeerderen met de vrijval van enige nog bij de Stichting Leenrecht en bij de Stichting LIRA geparkeerd staande leenrechtgelden voor geschriften, de bijtelling van bijna een ton aan reprorechtgelden, en te verminderen met de aftrek van een 9% inhouding ten behoeve van sociale en culturele doeleinden, een inhouding voor kosten van 5% en de aftrek van BTW over die administratiekosten.

Teruggang gecompenseerd

De conclusie moet zijn dat de teruggang in het aantal uitleningen naar een niveau van 130 miljoen uitgeleende boeken redelijk gecompenseerd wordt door een ook dit jaar gestegen tarief per uitlening, inclusief een correctie voor de inflatie, plus een aantal toevoegingen die niet allemaal een repeterend karakter hebben. Met andere woorden: resultaten, in het verleden gehaald, bieden jammer genoeg geen garantie voor de toekomst. De leenrechtgelden zijn niet te vergelijken met een door de overheid gegarandeerde uitkering. De hoogte fluctueert.

De bedragen die naar verwachting in december 2003 naar de rekeningen van schrijvers en vertalers zullen worden overgemaakt, hebben betrekking op uitleningen in de periode van 1 juli 2002 tot en met 30 juni 2003. Daarnaast is er een continu proces van aanvullingen gaande, teruggaande tot het moment waarop LIRA begon met de verdeling van leenrechtgelden.

Narepartitie 2003

Eerder in dit jaar, juli 2003, vond er volgens goed gebruik op grond van die continue aanvullingen ook een narepartitie van leenrechtgelden plaats. Zo’n narepartitie is steeds gebaseerd op nieuwe gegevens die LIRA gedurende het hele jaar binnenkrijgt. Deze keer had de narepartitie betrekking op de jaren 1997-2002. In totaal werd er een niet te verwaarlozen bedrag van € 910.848,- verdeeld onder 3449 auteurs. Ter vergelijking: in 2002 ging het in de narepartitie om een bedrag van € 537.053,- dat verdeeld werd onder 3039 auteurs.

Heel kleine bedragen

In het kader van de door de Stichting Leenrecht aan LIRA gegeven opdracht leenrechtvergoedingen aan rechthebbende schrijvers en vertalers uit te keren, worden er vaak ook kleine bedragen aan auteurs overgemaakt. Als het daarbij om heel kleine bedragen gaat, kunnen in hoofdzaak drie soorten reacties worden waargenomen. Het laat ontvangers onverschillig. Ontvangers raken geïrriteerd over vermeende kosten in verhouding tot de baten. Of zij reageren juist positief, omdat ze de kleine bedragen waarderen als een bewijs van de zorgvuldigheid waarmee wordt uitgekeerd.

Met onverschilligen hoeft niet in discussie getreden te worden. Met degen die de kleine bedragen als blijk van zorgvuldigheid zien, evenmin. Ontvangers die zich kwaad maken over de kosten, verbonden aan het berekenen en verzenden van afrekeningen en het doen van overboekingen van soms uiterst geringe bedragen, moet erop gewezen worden dat er in de huidige automatiseringssituatie vaak meer kosten zijn verbonden aan het maken van een uitzondering dan aan het over de hele linie uitkeren, ook van kleine bedragen. Elke wijziging in het bestaande systeem brengt daarnaast risico’s met zich mee die kostbaarder kunnen zijn dan het handhaven van bestaande routines. En tenslotte heeft het tot op de laatste eurocent uitbetalen van leenrechtvergoedingen ook iets moois: het is het summum van de brengplicht (binnen redelijke grenzen) die aan LIRA is opgelegd.

Dat neemt niet weg dat binnen het bestuur van LIRA om heel andere redenen ernstig na wordt gedacht over de invoering van een zogenoemde bagatellenregeling. Die bestaan er in diverse soorten, maar de bagatellenregeling waar wij in het kader van een vaak al eerder gemeld pensioenplan aan denken, is een regeling waarin lage bedragen tot aan een bepaalde hoogte niet meteen tot uitkering komen, maar apart gezet worden totdat aan een bepaald minimum is voldaan. Ter illustratie: bij BUMA kent men een bagatellenregeling met een grens van  zo’n 11 euro. Iemand die in een bepaald jaar drie euro aan rechten opbouwt, krijgt die niet meteen uitbetaald. Die drie euro’s worden apart gezet. Ze komen pas tot uitkering als bijvoorbeeld in het tweede jaar een uitkering van nog eens tien euro wordt verdiend en de optelsom een bedrag van dertien euro laat zien. 

Het is dus mogelijk dat op enige termijn die heel lage bedragen niet meer tot uitkering komen, maar dan om een specifieke reden: om een eventuele pensioenadministratie niet te belasten met het bijhouden van bedragen en renten op bedragen die nauwelijks waar te nemen vallen. U wordt over de eventuele invoering van een bagatellenregeling natuurlijk vooraf ingelicht.

Wat te doen bij klachten?

In verband met de thans aan de gang zijnde repartitie is het wellicht nuttig LIRA’s klachtenregeling nog even onder de aandacht te brengen. Individuele klachten van auteurs over het leenrecht dienen, indien zij niet per omgaande op bureauniveau tot tevredenheid worden afgehandeld, binnen twee maanden na de repartitie waarop ze betrekking hebben, schriftelijk en gemotiveerd bij LIRA te worden ingediend, bij voorkeur gericht en geadresseerd aan de Stichting LIRA, tav de klachtencommissie leenrecht, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp.

Binnengekomen klachten worden aan een bestuurscommissie ter beoordeling voorgelegd. Deze commissie adviseert het bestuur van LIRA over de afhandeling van de klacht en eventueel verder te nemen maatregelen. Het bestuur van LIRA neemt naar aanleiding van het uitgebrachte advies een besluit over de klacht. Tegen dit bestuursbesluit is volgens artikel 15e van de Auteurswet beroep mogelijk bij de arrondissementsrechtbank in Den Haag.

LB/KH

 

Nieuwe regeling college van toezicht

Van overheidswege wordt toezicht uitgeoefend op auteursrechtorganisaties die via een overheidsvergunning of een ministeriële aanwijzing hun werkzaamheden verrichten. Die werkzaamheden bestaan uit het incasseren en verdelen van auteursrechtelijke en nabuurrechtelijke gelden. Dit overheidstoezicht is in de loop van dit jaar (2003) belangrijk herzien, vooral geüniformeerd en gestroomlijnd.

De Stichting LIRA valt als vrijwillige organisatie niet onder dat toezicht van overheidswege, althans niet rechtstreeks. Datzelfde geldt voor andere vrijwillige auteursrechtorganisaties als de Stichting Beeldrecht (voor beeldende kunstenaars), de Stichting Burafo (voor fotografen), de Stichting Scrio (voor illustratoren en ontwerpers), de Stichting PRO (voor uitgevers) en de Stichting Nieuwswaarde (voor journalisten). 

Wel onder rechtstreeks overheidstoezicht vallen de Vereniging BUMA (voor muziekuitvoeringen), de Stichting Leenrecht (voor de uitleen door openbare bibliotheken), de Stichting Thuiskopie (voor heffingen op blanco informatiedragers), de Stichting Reprorecht (voor fotokopieën in de publieke en - sinds 1 februari 2003 - de bedrijfssector) en de Stichting SENA (voor nabuurrechten in de muzieksector). Dat zijn de vijf Nederlandse organisaties die ofwel via een overheidslicentie ofwel als gevolg van een aanwijzing van de minister van Justitie met uitsluiting van ieder ander bevoegd zijn bepaalde auteursrechtelijke of nabuurrechtelijke vergoedingen in Nederland te incasseren.

Tot voor kort had elk van die vijf organisaties een eigen vorm van toezicht. BUMA werd gecontroleerd door een regeringscommissaris, andere organisaties kenden eigen colleges van toezicht, vaak van een onderling verschillende samenstelling. Dat is sinds 15 juli 2003 allemaal veranderd. De vijf genoemde organisaties worden allemaal in het oog gehouden door één en hetzelfde College van Toezicht dat zijn bevoegdheden en werkwijze ontleent aan een nieuwe Wet toezicht collectieve beheersorganisaties. 

Dit nieuwe College van Toezicht bestaat sinds 15 juli 2003 uit drie personen. Voorzitter is de oud-politicus H. Dijkstal, leden zijn de jurist mr. Th.R. Bremer en de accountant C.J. Regoort RA. Het college wordt secretarieel ondersteund vanuit het Ministerie van Justitie. De kosten van college en ondersteuning worden opgebracht door de vijf organisaties waarop het toezicht wordt uitgeoefend, en wel naar rato van het incassovolume, dus naar gelang de hoeveelheid geld die elke organisatie int. 

Toezicht op wie?

Het toezicht blijft beperkt tot de uitvoering van de wettelijke taak van de vijf organisaties.  Dat wil zeggen: als organisaties ook andere dan wettelijke taken uitvoeren, is het toezicht daarop niet van toepassing, tenzij die andere taken de uitvoering van de wettelijke taken negatief zouden beïnvloeden. Het College van Toezicht is evenmin bedoeld voor de afhandeling van individuele klachten. Daarvoor wordt elke organisatie geacht haar eigen procedure te hebben, zoals LIRA voor het leenrecht een klachtenregeling kent.

De Stichting LIRA die als auteursrechtorganisatie haar mandaat niet ontleent aan een aanwijzing van de overheid, maar aan het feit dat auteurs vrijwillig bepaalde auteursrechtelijke bevoegdheden aan haar hebben toevertrouwd, valt als zodanig niet onder het controlerend oog van het nieuwe College van Toezicht, althans niet rechtstreeks. Om precies en tegelijk nogal juridisch te zijn: aangezien de toezichthoudende taak van het nieuwe college mede de Stichtingen Leenrecht, Thuiskopie en Reprorecht betreft en naast de incassoactiviteiten van die drie stichtingen mede de verdeelactiviteiten, en aangezien LIRA ook een rol speelt in de verdeelactiviteiten van genoemde stichtingen, staat LIRA niet rechtstreeks onder toezicht van het College van Toezicht, maar raakt het toezicht LIRA wel degelijk. Nog anders gezegd: voorzover LIRA een rol speelt in de uitoefening van de wettelijke taken van Leenrecht, Thuiskopie en Reprorecht heeft LIRA met het College van Toezicht te maken, al is het indirect, omdat LIRA over haar verdeelactiviteiten allereerst verantwoording verschuldigd is jegens de besturen van de stichtingen Leenrecht, Thuiskopie en Reprorecht. Omdat deze besturen in hun activiteiten echter door het College van Toezicht in het oog worden gehouden, wordt er door het college met een schuin oog tegelijkertijd ook naar LIRA gekeken. Daarmee heeft het bestuur van LIRA overigens geen moeite, want LIRA streeft naar honderd procent transparantie in handel en wandel. 

Even wennen

Pas met de jaren zal blijken of het nieuwe toezicht functioneert. Dat wil zeggen: of de nieuwe structuur zodanig is dat de belangen van betalingsplichtigen en rechthebbenden op evenwichtige wijze effectief in het oog worden gehouden. Besturen en toezichthouders zullen in dat verband niet alleen nog even aan elkaar moeten wennen, maar ook aan de manier waarop nieuwe wettelijke instrumenten toegepast zullen gaan worden. Een eerste ronde van kennismakingsgesprekken tussen het College van Toezicht en de besturen van ‘gecontroleerde’ organisaties is achter de rug. Enkele belangrijke werkafspraken zijn gemaakt, andere zullen volgen. Voor wat de Stichting Leenrecht betreft, ging het in de kennismakingsgesprekken voor een belangrijk deel om een treffen tussen oude bekenden: de heren Bremer en Regoort zaten ook al in het vroegere College van Toezicht dat de Stichting Leenrecht en daarmee de leenrechtverdelingen in het vizier hield. Zij kennen de materie en de bestuursleden van Leenrecht al wat langer.

KH

 

De auteursrechtelijke agenda

Nederland is druk doende met een uitgebreide herziening van de bestaande auteursrechtelijke en nabuurrechtelijke wetgeving. Onder invloed van de Europese ‘Richtlijn betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij’, ook wel kortheidshalve Richtlijn Informatiemaatschappij genoemd, worden op tal van punten wijzigingen aangebracht in de Auteurswet en in de Wet op de naburige rechten. Doel van de Europese overheid die de richtlijn uitvaardigde, is daarbij vooral het wegnemen van belemmeringen voor de uitwisseling van goederen en diensten in de Europese Unie. Bevordering van een vrije interne markt is het motto.

De parlementaire behandeling van een hele reeks wijzigingen in bestaande Nederlandse wetgeving als gevolg van deze richtlijn is nog gaande. Naar het zich laat aanzien zullen de wijzigingen belangrijk, maar niet revolutionair zijn. De digitale wereld krijgt een plaats in wetgeving die oorspronkelijk op de analoge praktijk was gericht. Richtsnoer daarbij is dat wat off line, dus in de analoge praktijk toegestaan was, ook on line, dus in de digitale wereld zou moeten mogen. Of in de woorden van de minister van Justitie: 'Uitgangspunt [...] is dat de regelgeving die geldt in de fysieke wereld ("off-line") ook toepasbaar moet zijn in de elektronische omgeving ("on-line'). Eveneens van belang is dat regelgeving waar mogelijk open en technologie-onafhankelijk wordt geformuleerd.' (Brief van 10 mei 1999 van minister van Justitie aan Tweede Kamer,  p. 1.)

Parodie

Voor de dagelijkse praktijk van schrijvers en vertalers lijkt de invoering van een nieuwe parodiebeperking op het verbodsrecht van makers de meest wezenlijke verandering. In Nederland kenden we zo’n parodieartikel nog niet. Een maker kan als gevolg van de invoering van de voorgestelde parodiebeperking op zijn rechten niet langer zo’n parodie verbieden. In de Memorie van Toelichting wordt wel gesuggereerd dat er desondanks redenen kunnen zijn waarom een rechter zo’n parodie niet toe zou staan. Genoemd worden: het ontbreken van een humoristische bedoeling. Ook: de aanwezigheid van duidelijke concurrentiemotieven. Tenslotte: het gevaar dat de parodie verward kan worden met het geparodieerde werk. Maar verder mag er kennelijk zonder toestemming van de geparodieerde geparodieerd gaan worden. Je zou misschien kunnen zeggen dat in dit geval aan de vrijheid van meningsuiting de vrijheid van de parodie wordt toegevoegd.

Auteurscontract

Het valt te verwachten dat na deze zogenoemde implementatie van de informatierichtlijn in de naaste toekomst door de overheid ook aandacht zal worden geschonken aan het auteurscontract als raakpunt tussen auteursrecht en verbintenissenrecht. In het auteurscontract worden de rechten geregeld die de uitgever of producent van de maker nodig heeft om een werk rechtmatig te kunnen exploiteren. Die aandacht voor de contractuele vastlegging is mede een gevolg van stemmen van auteursvertegenwoordigers die opgeroepen hebben tot versterking van de wettelijke auteurspositie, onder meer met een verwijzing naar de steeds groter wordende concerns die de toegang tot de media controleren en door hun bijna monopolistische karakter eenzijdig hun voorwaarden op kunnen leggen aan auteurs en andere makers van literaire, dramatische, audiovisuele, journalistieke en visuele werken. Zo overhandigde in het jaar 2000 een delegatie van de Vereniging van Schrijvers en Vertalers een memorandum op het Ministerie van Justitie waarin om concrete veranderingen in de Auteurswet wordt gevraagd ter bescherming van de wettelijke positie van schrijvers en vertalers. Ook de Nederlandse Vereniging van Journalisten NVJ verhief haar stem en vroeg om een betere wetgeving. Daarbij voegden zich stemmen uit de wetenschappelijke wereld, zoals van P.B. Hugenholtz, hoogleraar in het auteursrecht aan de Universiteit van Amsterdam die het in zijn inaugurale rede Sleeping with the enemy (Vossiuspers AUP, 2000) opnam voor de auteur en aandrong op enkele wettelijke aanpassingen naar veelal buitenlands model. Inmiddels is uit een rechtsvergelijkende studie, uitgevoerd op Europees niveau door het Instituut voor Informatierecht te Amsterdam, gebleken dat Nederland in vergelijking met het buitenland op dit punt steeds verder achter dreigt te gaan lopen.

Recent heeft deze verhoogde aandacht voor de positie van makers in de Nederlandse wetgeving zich geconcretiseerd in de vorming van een studiecommissie door het bestuur van de Vereniging voor Auteursrecht VvA en duidelijker nog: in de verstrekking van een opdracht door het Ministerie van Justitie aan het Instituut voor Informatierecht IViR te Amsterdam, alwaar mw. mr. Lucie Guibault en prof. Bernt Hugenholtz onderzoek doen naar de Nederlandse contractpraktijk tegen de achtergrond van de situatie in andere vergelijkbare Europese landen. Over de uitkomsten van deze studie wordt een discussie voorbereid die in het tweede kwartaal van 2004 in kringen van deskundigen plaats zou moeten vinden. Uiteindelijk zal het de minister van Justitie zijn die beslist of hij het initiatief tot enigerlei wetswijziging wil nemen.

Succesbeding en andere zaken

Dat alles lijkt nog behoorlijk theoretisch, maar in wezen gaat het om voor auteurs en andere makers belangrijke zaken. Om een nader idee te geven: ongetwijfeld zullen zaken als het succesbeding aan de orde komen, de rechtenverlening inzake op het moment van het contract nog onbekende exploitatievormen, de terugval van rechten aan de maker bij niet-gebruik, de interpretatie van artikel 45d in de Auteurswet over filmwerken en meer van dat soort nogal essentiële zaken. 

Met het ‘succesbeding’ wordt bedoeld: een recht van de maker van een werk dat een onverwacht groot succes heeft, om via de rechter te proberen zijn contract open te breken om langs die weg aanspraak te maken op een hogere vergoeding dan de paar centen die hem misschien ooit bij wijze van afkoopsom bij ondertekening van het auteurscontract zijn betaald.

Uitgevers en andere producenten hebben soms de neiging zichzelf veel meer rechten over te laten dragen dan nodig voor de voorgenomen exploitatie. Zelfs rechten inzake exploitaties en exploitatievormen die op het moment dat het contract getekend wordt, nog niet bekend zijn, worden soms geacht te worden overgedragen. In de filmwereld gaat het dan bijvoorbeeld om vertoningen over de hele wereld, tot zelfs in het hele ons bekende heelal, met als hoogtepunt de overdracht van rechten voor vertoning in een eventueel nog te ontdekken universum.

Deze neiging tot het verwerven van meer rechten dan strikt noodzakelijk vindt voor een deel zijn verklaring in een uitgevers- en producentenbelang om concurrerende exploitaties in andere vormen al bij voorbaat zoveel mogelijk uit te sluiten. Daartegenover staat een makersbelang dat wezenlijk twee aspecten heeft: zeggenschap over wat er met het eigen werk gebeurt en een vergoeding voor het gebruik dat van het werk gemaakt wordt. In het licht van de zeggenschap moet de wens van makers gezien worden om niet gedwongen te worden afstand te doen van het verbodsrecht met betrekking tot nog onbekende exploitatievormen, en in het licht van de vergoedingsaanspraken krijgt de wens van de maker zin die natuurlijk liever geen rechten verleent die niet tot enige exploitatie leiden.

Principieel

Ook meer principiële zaken zullen wellicht de revue passeren, zoals het feit dat er in de Auteurswet geen bepaling te vinden is die de maker van een werk voor het gebruik dat van zijn werk wordt gemaakt, een recht op een passende vergoeding toekent, een vergoeding die bij voorkeur enige relatie zou moeten onderhouden met de opbrengsten uit de exploitatie van dat werk.

Makers kijken met grote belangstelling uit naar wat de overheid, in het bijzonder de minister van Justitie, langs wettelijke weg bij zou willen dragen aan een verbetering van hun contracten met exploitanten van hun werk. Vooral buiten de sfeer van de modelcontracten die het resultaat zijn van onderhandelingen tussen vertegenwoordigers van makers en bepaalde groepen van uitgevers en andere producenten, kunnen makers een steuntje in de rug heel goed gebruiken.

KH

 

Kabelrechten

LIRA is een van de organisaties die kabelgelden verdelen met betrekking tot een bepaalde groep auteursrechtelijk beschermde werken onder een specifieke groep van makers. In het jaar 2002 ging het daarbij om een door LIRA verdeeld bedrag van ca. 5,5 miljoen euro. Geen te verwaarlozen hoeveelheid. De vragen die ik hier zou willen proberen te beantwoorden, luiden: waar komt dat kabelgeld vandaan? Waar gaat het naartoe? En wat gebeurt er tussen het een en het ander?

Kabelcontract

Kabelexploitanten die auteursrechtelijk beschermde werken via de kabel gelijktijdig met de etheruitzending doorgeven aan hun abonnees, zijn sinds een uitspraak van de Hoge Raad uit het begin van de jaren tachtig verplicht voor die zogenoemde  secundaire openbaarmaking aan de rechthebbenden op de doorgegeven werken een vergoeding te betalen.

Rechthebbenden zijn groepen van personen, instellingen en bedrijven van sterk uiteenlopende aard. Grofweg gaat het om drie groepen: de makers van werken, zoals schrijvers en fotografen, de producenten van televisie- en filmwerken, met als derde groep omroepen voor zover ze eigen werken (programma’s) produceren. 

Pas later is bij deze drie hoofdgroepen een vierde groep gekomen: de zogenoemde naburigrechthebbenden, zoals acteurs en muzikanten. Hun aanspraken op kabelgelden hebben dan wel een wettelijk fundament gekregen, in de praktijk wordt er nog niet voor 100% verdeeld en soms zijn hun aanspraken ter beoordeling aan de rechterlijke macht voorgelegd.

Eerste verdeling

In het kabelcontract van 1984, een overeenkomst tussen kabelexploitanten en rechthebbenden,  wordt de toestemming voor de gelijktijdige kabeldoorgifte aan de kabelexploitanten gegeven namens verschillende groepen rechthebbenden: door AGICOA/SEKAM namens onafhankelijke film- en tv-producenten, door de EBU als vertegenwoordiger van aan het contract deelnemende publieke omroepen voor hun eigen omroeprechten, en door de auteursrechtorganisaties BUMA, Beeldrecht en Burafo voor de uiteenlopende makersrechten die zij vertegenwoordigen, waarbij BUMA het woord deed mede namens de groep auteurs die in 1986 LIRA zouden oprichten. 

In ruil voor deze toestemming voor gelijktijdige doorgifte via de kabel van tal van werken en programma’s betalen de kabelexploitanten momenteel (2003) een bedrag van ca. 60 miljoen euro per jaar. Aan de top worden deze gelden verdeeld in een drietal aandelen. Het aandeel voor de filmproducenten is 33,5%, voor omroepen 44,5% en voor de auteursrechtorganisaties van auteurs en andere makers 22%. 

Tweede verdeling

Een tweede verdeling betreft LIRA’s aandeel in de 22% die bestemd is voor de auteursrechtorganisaties van auteurs en andere makers. Op dit niveau zijn er  vier groepen van rechthebbenden, ook wel naar de internationale koepelorganisatie CISAC-rechthebbenden genoemd, te weten muziekauteurs (70% voor BUMA), schrijvers en vertalers (22% voor LIRA) en tenslotte makers van visuele werken, zoals fotografen, beeldende kunstenaars, illustratoren en ontwerpers die 5% ontvangen. Wat op dit niveau van de 100% overblijft, wordt tijdelijk apart gezet voor eventuele nakomende claims.

Beperking in Nederlandse zenders

LIRA betaalt kabelvergoedingen uit voor de gelijktijdige doorgifte per kabel van uitzendingen van de publieke omroep via Nederland 1, 2 en 3. Ook voor uitzendingen van de publieke regionale omroep waarbij het tarief per minuut uitzending 25% van het gewone tarief per minuut uitzending bedraagt.

Waarom niet van al die andere zenders? Dat komt doordat in Nederland uitzendende commerciële omroepen zoals RTL4, RTL5, SBS6 en Yorin geen partner in het kabelcontract waren dat ten grondslag ligt aan de incasso en distributie van kabelgelden door auteursrechtorganisaties. Commerciële omroepen houden vol dat zij al voor kabelrechten aan de programmaleveranciers betaald hebben. De producenten die de programma’s aanleveren, zeiden tegen de commerciële omroepen: 'Dit is een programma waar niemand (behalve de muziek) nog een claim op heeft. Als je mij een bedrag x betaalt, mag je het uitzenden en ik garandeer je dat niemand je nog eens om wat voor rechten dan ook lastig komt vallen.' Als LIRA dus naar bijvoorbeeld  RTL4 toegaat voor kabelrechten, wordt LIRA doorverwezen naar de producent van de uitgezonden programma's en die producent zegt dat hij die kabelrechten al in zijn oorspronkelijke vergoeding aan de scenarioschrijvers had afgekocht.

Kabelgelden voor wie?

LIRA betaalt kabelgelden uit aan schrijvers, vertalers, bewerkers en ondertitelaars. Dus niet aan andere soorten makers, zoals fotografen, journalisten, regisseurs etcetera. Die andere soorten makers hebben vaak hun eigen organisaties waarlangs kabelvergoedingen hen bereiken.  fotografen hebben BURAFO, journalisten hebben Nieuwswaarde, regisseurs krijgen geld van VEVAM. 

Om als schrijver, vertaler of bewerker aanspraak te maken op kabelvergoedingen voor door de publieke radio en tv uitgezonden en door kabelexploitanten gelijktijdig doorgegeven prestaties dient de auteur eerst in het bezit te zijn van deze kabelrechten en deze vervolgens aan LIRA te hebben overgedragen. Dat laatste gebeurt via een LIRA-aansluitingscontract.

Daarin staat de overdracht nauwkeurig beschreven en alle rechten en verplichtingen die deze overdracht omringen.

Als je iets weggeeft aan een ander, ben je het kwijt. Dan kun je het niet nog eens aan een ander geven. Indien na het tekenen van het aansluitingscontract alsnog in een contract schriftelijke overdracht van deze kabelrechten aan een opdrachtgever plaats vindt, dan is die overdracht dus in strijd met het aansluitingscontract.

Om dit soort conflicten te voorkomen heeft LIRA zich ingespannen opdrachtgevers van tv-drama in de publieke sector te overtuigen van het belang van een onbetwiste regeling.Voor de vele publieke omroepen/zendgemachtigden in Nederland geldt intussen dan ook dat zij zich via de voor de gezamenlijkheid optredende NOS gebonden hebben aan de LIRA/NOS-overeenkomst inzake kabelrechten. Conform die LIRA/NOS-overeenkomst respecteren publieke omroepen de aanspraken op kabelvergoedingen van de zijde van schrijvers, vertalers en bewerkers.

Kabelgelden voor welke werken?

LIRA betaalt uitsluitend kabelvergoedingen uit voor die auteursrechtelijk beschermde werken waarvoor LIRA kabelgelden ter verdeling heeft ontvangen. Dat zijn dus ingevolge het kabelcontract: literaire en literair-dramatische werken van schrijvers, vertalers, bewerkers en ondertitelaars, alsmede muziek-dramatische werken van componisten, librettoschrijvers en tekstdichters. Het moet gaan om auteursrechtelijk beschermde werken die uitdrukking geven aan de persoonlijkheid van de maker. 

Onder die voorwaarden betreft LIRA’s taak het uitbetalen van kabelvergoedingen voor gedichten, verhalen, essays, columns, novellen, romans, toneelstukken, sketches, hoorspelen, conferences, tv-spelen, tv-films en muziek-dramatische werken, zoals opera's, operettes en musicals.

LIRA betaalt niet uit voor geschreven werken waarvoor het geen kabelgelden ter verdeling ontvangen heeft. Zo vallen onafhankelijk geproduceerde speelfilm- en tekenfilms niet onder LIRA, maar onder de werking van de producentenorganisatie AGICOA en daarmee - voor de makers - van VEVAM. Ook betaalt LIRA geen kabelvergoedingen voor presentatieteksten, inleidende en verbindende commentaren, documentaires, interviews,  noch voor andere journalistieke of journalistiek-getinte bijdragen.

Soms kunnen auteurs LIRA opdracht geven kabelgelden die niet door LIRA uitbetaald worden, elders voor hen op te halen, en wel door het sluiten van een daartoe strekkend contract met LIRA. Dat geldt bijvoorbeeld voor onafhankelijk geproduceerde speelfilms waarvoor VEVAM via-via van kabelexploitanten geld heeft ontvangen ter verdeling onder scenarioschrijvers. een auteur die zich daarvoor bij LIRA aansluit, kan via LIRA zijn vergoeding ontvangen.

Informatiegaring

Uitbetaling door LIRA vindt plaats aan de hand van informatie over uitgezonden werken die langs twee wegen verkregen wordt. LIRA zelf bekijkt vele tv-gidsen. De informatie daarin is meestal onvolledig, soms onjuist. Daarom wordt ook aan auteurs gevraagd jaarlijks hun uitzendingen aan LIRA te melden. Nog altijd is LIRA in afwachting van een vurig begeerd contract met de publieke omroepen over de verstrekking van gedigitaliseerde gegevens. De toevoeging van dat kanaal aan de bestaande twee informatiekanalen zou buitengewoon welkom zijn en de kwaliteit van de gegevens die voor de verdeling gebruikt worden, zeer kunnen bevorderen.

Derde verdeling: per minuut uitzending

Voor de feitelijke verdeling van gelden wordt door LIRA gebruik gemaakt van een belangrijke meetlat: de duur van de uitzending uitgedrukt in minuten uitzendduur. Als gevolg daarvan levert in de regel een lange uitzending een maker meer geld op dan een korte uitzending.

Derde verdeling: naar aantal en soort van makers

Als met het aantal minuten in de hand de hoogte van de kabelvergoeding voor een uitgezonden programma is bepaald, volgt daaruit meteen de kabelvergoeding waarop die maker, die schrijver recht heeft, tenminste: als het werk is geschreven door één schrijver..

Is er meer dan één maker, dan gelden de verdeelsleutels als opgenomen in het reglement voor de kabelgelden, tenzij de makers onderling een andere verdeling overeengekomen zijn. Daar moeten zij dan wel het LIRA-bureau van op de hoogte stellen, het liefst in de vorm van een door betrokken auteurs getekende overeenkomst, waarna verdeling volgt volgens de onderling overeengekomen aandelen.

Het reglement voor de kabelverdeling valt bij LIRA op te vragen. Ik teken daarbij aan dat het in herziening is. Hieronder volgen enkele belangrijke rechthebbenden en verdeelsleutels. 

Voor kabelgelden komen in aanmerking:  

a. de schrijver van het oorspronkelijke werk;
b. de vertaler van het oorspronkelijke werk;
c. de ondertitelaar van het oorspronkelijke werk;
d. de bewerker van het oorspronkelijke werk of van het vertaalde werk.

Indien er geen andere repartitiegerechtigden zijn ontvangt de schrijver van het oorspronkelijke werk 100%.

Zijn ten aanzien van een literair-dramatisch werk zowel de schrijver van het oorspronkelijke werk als de vertaler of bewerker repartitiegerechtigd, dan vindt de verdeling als volgt plaats:

a. de schrijver van het oorspronkelijke dramatische werk: 66,66%
b. de vertaler of bewerker daarvan: 33,3 %

Zijn ten aanzien van een literair-dramatisch werk zowel de schrijver van het oorspronkelijke werk als de ondertitelaar repartitiegerechtigd, dan vindt de verdeling als volgt plaats:

a. de schrijver van het oorspronkelijke dramatische werk: 90%;
b. de ondertitelaar daarvan: 10%.

Ligt aan het werk een prozawerk ten grondslag welke -voor zover het een beschermd werk betreft met toestemming van de schrijver van het oorspronkelijke werk of zijn rechtverkrijgenden- door een bewerker tot dramatisch werk is herschreven, dan geldt de volgende verdeling:

a. de schrijver van het oorspronkelijke prozawerk: 50%
b. de bewerker die het dramawerk heeft gecreëerd: 50%

Is een oorspronkelijk proza- of dramawerk zowel vertaald als bewerkt, dan geldt de volgende verdeling:

a. de schrijver van het oorspronkelijke proza- of dramawerk: 50%
b. de vertaler: 25%
c. de bewerker: 25%

Indien bij de totstandkoming van enig werk meerdere bewerkers en/of schrijvers en/of vertalers en/of ondertitelaars zijn betrokken, dan wordt de 100% pro rata verdeeld.

Kabelrechten en uitgevers

In een enkel geval zullen via de kabel doorgegeven werken uitgegeven werken zijn, zoals een verhaal uit een verhalenbundel dat wordt voorgelezen. Soms ook gaat het om hoorspelen, tv-series of speelfilms die gebaseerd zijn op uitgegeven werken. Om het ook voor uitgevers mogelijk te maken conform bestaand gebruik mee te delen in de opbrengsten van nevenexploitaties van het uitgegeven geschrift kan de uitgever, indien instemming van de auteur wordt verworven, een contract met LIRA sluiten dat hem en de auteur toegang verschaft tot kabelgelden in een onderling overeen te komen verhouding met als grens: een afspraak waarbij maximaal 50% van de kabelgelden naar de uitgever gaat. Let wel: de auteur kan zich ook rechtstreeks bij LIRA aansluiten voor niet-uitgegeven en uitgegeven werken.

Substantieel van omvang is dit meedelen door uitgevers in kabelgelden niet gebleken. Minder dan 1% van de via de kabel doorgegeven werken lijken uitgegeven te zijn of gebaseerd op uitgegeven werken.

Kabelrechten internationaal

Aanspraak op kabelvergoedingen kunnen Nederlandse auteurs via LIRA ook in het buitenland maken. Voorwaarde is wel dat deze kabelrechten via een aansluitingscontract aan de Stichting LIRA zijn overgedragen. LIRA heeft met tal van buitenlandse zusterorganisaties zogenoemde wederkerigheidscontracten gesloten. Die contracten bewerken een stroom, vaak stroompje, van kabelgelden uit Nederland naar buitenlandse rechthebbenden, en omgekeerd. Het helpt als Nederlandse LIRA-aangeslotenen het LIRA-bureau informeren over buitenlandse uitzendingen van hun werken.

Naaste toekomst

Het ligt in de bedoeling het reglement voor de verdeling van kabelgelden in de naaste toekomst te herzien. Het is niet meer helemaal up-to-date. Denk maar aan het ontbreken van een format-regeling. Intussen is wel door het bestuur bepaald dat een format voor 10% meeweegt bij de verdeling. Misschien gaan we ook wel over tot een beperkte uitbreiding van het soort werken waarvoor LIRA uitbetaalt.

Buiten het reglement zijn er nog andere zaken die de aandacht van het bestuur zullen vragen, zoals een aanpak van commerciële zenders die buiten het kabelcontract zijn gebleven. Ook de auteursrechtelijke positie van freelance regisseurs, een positie die niet altijd vanaf het begin van de kabelgelden ten volle door iedereen is beseft, verdient het iets meer tot uitdrukking te komen in de kabelrechtensfeer. Voor hun aanspraken dient een oplossing te worden gezocht.

KH

 

Ondertitelaars en Lira

Ook ondertitelaars hebben in bepaalde gevallen recht op een vergoeding voor het hergebruik van hun werk. Zij dienen zich hiertoe aan te sluiten bij de Stichting LIRA (circa 150 van hen hebben dit inmiddels gedaan).

 LIRA keert kabelgeld uit voor werk dat wordt uitgezonden op Nederland 1, 2 en 3. Hierbij moet gedacht worden aan televisieseries, televisiefilms, toneelstukken, animatie (mits omroepproductie) en bioscoopfilms. Een bioscoopfilm die in opdracht van een publieke omroep wordt ondertiteld, wordt als een omroepproductie beschouwd. De publieke omroep heeft immers de ondertitelopdracht verstrekt. Ook voor werk dat wordt uitgezonden op de regionale publieke zenders wordt kabelgeld betaald; de vergoeding bedraagt 25% van die voor de landelijke zenders.

LIRA keert alleen uit (want incasseert alleen een vergoeding voor) ondertitelaars die op freelance basis hebben gewerkt. Er is dus geen aanspraak op een vergoeding voor werk gedaan in (vast) dienstverband, tenzij in de arbeidsovereenkomst een specifieke uitzondering is opgenomen.

Een ondertitelaar kan nog vanaf 1995 zijn werk opgeven. Dit geschiedt met behulp van opgaveformulieren of Excel-sheets. De vergoeding bedraagt 10% van het minutagebedrag dat LIRA als vergoeding hanteert voor literair en literair-dramatisch werk dat via de kabel wordt uitgezonden. Dit minutagebedrag - dat jaarlijks een zekere schommeling vertoont - bedroeg in 2002 ± € 10,--, zodat de vergoeding aan de ondertitelaar van een film van 1-uur circa € 90,-- beliep.

Thuiskopiegelden

Thuiskopiegelden keert LIRA uit voor literair-dramatisch werk uitgezonden op alle landelijk te ontvangen zenders, dus ook commerciële en buitenlandse zenders. De vergoeding voor thuiskopiëren (het hergebruik door consumenten met behulp van hun video- of andere recorder) bedraagt 10% van de videopuntwaarde. De uitkering van thuiskopiegelden vindt plaats met een aanzienlijke, deels structurele vertraging, die wordt veroorzaakt doordat LIRA voor de benodigde gegevens uit kijk- en luisteronderzoek aangewezen is op het Servicebureau Filmrechten. Zo zijn in 2002 pas de thuiskopiegelden over 1998 uitbetaald en zullen dit jaar 1999 en 2000 aan de beurt komen.

Ook voor de ondertiteling van journalistiek werk - nieuws, actualiteiten, documentaires - bestaat recht op een thuiskopievergoeding, maar deze wordt verstrekt door de Stichting Nieuwswaarde. Nieuwswaarde hanteert dezelfde percentages als LIRA: 25% voor regionale uitzendingen en 10% voor de ondertiteling.

Voor de volledigheid zij opgemerkt dat de VEVAM (Vereniging ter Exploitatie van Vertoningsrechten op Audiovisueel Materiaal) thuiskopiegelden uitkeert voor Amerikaanse en Japanse producties, en de stichting LIRA voor producties uit de overige landen. Maar aangezien VEVAM niet uitkeert aan ondertitelaars en LIRA toch de belangen van haar aangeslotenen wil behartigen, is er tussen LIRA en VEVAM een overeenkomst gesloten waarbij is afgesproken dat LIRA ook uitkeert aan ondertitelaars die vallen onder de VEVAM-producties. De helft van de aldus uitgekeerde gelden betaalt LIRA uit de eigen thuiskopiegelden, de andere helft wordt betaald uit een gemeenschappelijke LIRA-VEVAM-pot.

RV

 

Subsidies Lira Fonds

Wat is LIRA?

De Stichting Literaire Rechten Auteurs (LIRA) int en verdeelt voor schrijvers en vertalers bestemde kabelgelden, thuiskopievergoedingen. leenrechtgelden en reprorechtgelden.

Een beperkt deel van deze gelden wordt ingevolge internationale afspraken en door de overheid goedgekeurde repartitiereglementen ingehouden ten behoeve van sociale en culturele doeleinden.

Wat is de Stichting LIRA Fonds?

De Stichting LIRA Fonds beheert de ingehouden gelden die bestemd zijn voor culturele doeleinden, en verdeelt deze in de vorm van subsidies voor activiteiten onder meer op het gebied van literatuur, theater en in een enkel geval audiovisuele producties. Zij wordt daarin bijgestaan door een Adviescommissie bestaande uit vier externe deskundigen en twee LIRA-bestuursleden. De Adviescommissie vergadert vanaf het jaar 2004 een maal per twee maanden en brengt advies uit over de binnengekomen aanvragen aan het bestuur van het LIRA Fonds.

Wat zijn de doelstellingen van het LIRA Fonds?

In het algemeen gesproken: het stimuleren van het tot stand komen en uitdragen van Nederlands literair en literair-dramatisch werk in de breedste zin. Bijzondere aandacht gaat uit naar projecten die moeilijk binnen de voorwaarden van de bestaande overheidsfondsen zijn in te passen. Het belangrijkste criterium voor subsidiering is kwaliteit. 

Wie kunnen subsidie aanvragen?

In het algemeen kunnen alleen rechtspersonen (verenigingen, stichtingen en soortgelijke verbanden) subsidie aanvragen, geen individuele personen. De subsidies zijn in de eerste plaats bestemd voor auteursvergoedingen (auteurshonoraria voor schrijfopdrachten,  toneel-vertalingen,literaire manifestaties e.d.) ten behoeve van incidentele projecten en vormen een bijdrage aan het tekort op de begroting. Subsidies worden verleend in de vorm van een garantiesubsidie waarop eventueel een voorschot mogelijk is.

Hoe subsidie aan te vragen?

Aanvragen dienen uiterlijk 3 weken voor de vergaderingen van de Adviescommissie in achtvoud te worden ingediend bij het bureau van de Stichting LIRA Fonds en voorzien te zijn van een duidelijke begroting. 

Na de vergadering van 4 december 2003 volgen in het jaar 2004 zes vergaderingen van de Adviescommissie, steeds op de eerste donderdag van de even maanden, dus begin februari, begin april, begin juni, begin augustus, begin oktober en begin december. 

 

Van moorden, vrouwen en het grote geld.

Op 24 september vond in Toomler, het keldercafé onder het Hilton Hotel in Amsterdam, in aanwezigheid van tientallen misdaadauteurs de bekendmaking plaats van de vijf genomineerden voor de Gouden Strop 2003. De Gouden Strop is - sinds 1986 - de jaarlijkse prijs die het Genootschap Nederlandstalige Misdaadauteurs (GNM) voor het beste oorspronkelijk Nederlandstalige spannende boek toekent.

De prijs is gedoteerd met 11.500 euro, beschikbaar gesteld door de KRO, die ook de publiciteit rond de Gouden Strop verzorgt, en wordt mede mogelijk gemaakt door LIRA, die de organisatie van de prijs bekostigt, en door het Literair Produktie en Vertalingen Fonds, dat alle moeite doet om de winnaar grotere bekendheid in het buitenland te geven. De bedoeling van de prijs is natuurlijk Nederlandse misdaadauteurs te steunen door het genre extra onder de aandacht te brengen en niet te laten overspoelen door de vloed van vertalingen van buitenlandse misdaadromans. Er zijn in dat opzicht in elk geval al belangrijke successen geboekt voor wat betreft naamsbekendheid van de auteurs en belangstelling van buitenlandse uitgevers.

Nominaties

Tijdens de bekendmaking hielden Charles den Tex, voorzitter van het Genootschap, Henk Pröpper, de nieuwe directeur van het Produktie Fonds, en Nelleke van Maaren, van LIRA, een kort praatje over de betrokkenheid van hun verschillende organisaties bij de prijs, alvorens Pollo de Pimentel, voorzitter van de vakjury, kwam met het verhaal waar alle aanwezigen op zaten te wachten: het juryrapport. Daarin deed hij verslag van de werkzaamheden van de jury en maakte hij de nominaties bekend. De jury bestond verder uit Theo D’haen, Marieke Driever en Elvin Post.

De longlist omvatte vijftig titels, waarvan er slechts zes door vrouwen waren geschreven. Dat is een teruggang in vergelijking met vorig jaar, toen het aantal vrouwelijke auteurs nog tien bedroeg. Ook dat was al weinig vergeleken met Angelsaksische landen, waar de misdaadroman traditioneel een genre lijkt te zijn dat met grote overtuiging door vrouwelijke auteurs wordt beoefend. In Engeland wordt het zelfs beheerst door grand old dames als P.D. James, Ruth Rendall en de onsterfelijke Agatha Christie natuurlijk. De jury deed daarom in zijn rapport ook de volgende oproep aan alle vrouwelijke auteurs in Nederland en Vlaanderen: ‘Maakt u zich eens flink boos, bedenk een misdadig goed idee en kruip achter de computer’. We wachten met spanning of deze dringende oproep gevolgen zal hebben.

De vijf genomineerde boeken bleken te zijn:

Rinus Ferdinandusse en Tomas Ross  De mannen van de maandagochtend

Max Moragie             Bezettingsgeld

Saskia Noort             Terug naar de kust

Tomas Ross             De zesde mei

Peter de Zwaan             De klusjesman

Opmerkelijk is dat Tomas Ross dus in feite twee keer is genomineerd. De onderwerpen van de genomineerde thrillers lopen ver uiteen, maar geld, veel geld, wraak, moord en fraude zijn - zoals het hoort - terugkerende ingrediënten. Bijzondere lof was er voor de buurtroman van Saskia Noort, die een bewonderenswaardige prestatie werd genoemd.

Prijsuitreiking

Op het moment dat u dit leest, weet u waarschijnlijk al wie van de vijf genomineerden de Gouden Strop in de wacht heeft gesleept, want de bekendmaking van de prijswinnaar vindt plaats op 2 november tijdens de Schrijvers & Boekendagen in de Beurs van Berlage te Amsterdam. (De Schrijvers & Boekendagen worden op 1-2 november voor de tweede keer gehouden. Het is een publieksbeurs waar de top van de Nederlandse uitgeverijen het actuele boekenaanbod presenteert en schrijvers uit nieuw werk voorlezen)

Helaas was er ook een sombere mededeling. Charles den Tex maakte bekend dat de KRO na dit jaar zijn ondersteuning aan de Gouden Strop moet staken, een rechtstreeks gevolg van de bezuinigingen bij de omroepen. Daarmee valt niet alleen het prijzengeld weg, maar ook de belangrijke publicitaire inbreng van de KRO die zo nodig is voor de bekendheid bij het grote publiek. Wanneer deze publiciteit moet worden ‘ingekocht’, zal dat naar schatting 12.000 euro kosten. Er wordt dus naarstig gezocht naar een andere sponsor, die niet alleen over geld, maar ook over een publiciteitsapparaat beschikt.

Niettemin werd de middag besloten met een opgewekte borrel en een toast op de genomineerden.

NVM 

 

Jan Hanlo essayprijzen

Op 24 september j.l. zijn in de Balie in Amsterdam de tweejaarlijkse Jan Hanlo Essayprijzen Groot (voor een gepubliceerde essaybundel) en Klein (voor een ongepubliceerd, anoniem ingezonden essay) voor de tweede maal uitgereikt.

Prijswinnaar Essayprijs Klein

De winnaar van de Essayprijs Klein was al bekend, namelijk de Vlaamse dichter, wetenschapper en journalist Geert Buelens (1971) die uit 44 inzendingen was gekozen vanwege de boeiende kwaliteiten van zijn opstel over belang en misbruik van poëzie. Poëzie kan ideologische belangen dienen, propagandamiddel zijn en worden gebruikt om het imago van staatslieden of oorlogsmisdadigers (denk aan Karadzic) op te vijzelen, is zijn stelling. Maar het uiteindelijk belang van poëzie is dat zij geen belangen dient, en dus gemarginaliseerd raakt. Het essay is na de prijsuitreiking gepubliceerd in de Vlaamse krant De Morgen.

Prijswinnaar Essayprijs Groot

Voor de Essayprijs Groot waren drie bundels genomineerd, te weten Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt van Douwe Draaisma, Mensen, Machten en Mogelijkheden van H.W. von der Dunk en Het putje van Milete van Stefan Hertmans. Volgens de juryvoorzitter Hans Renders is na lang wikken en wegen de Grote Jan Hanlo Essayprijs 2003 toegekend ‘aan het boek waarin iets meer dan in de andere de intellectuele nieuwsgierigheid de vorm krijgt van een avontuurlijke zoektocht.’ En dat boek is: Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt van Douwe Draaisma. Zijn boek draait om de werking van het geheugen en de menselijke geest. Om nog eens het juryrapport te citeren: ‘Draaisma heeft een gevarieerd, wijs en onderhoudend boek geschreven over de menselijke geest, niet in de laatste plaats zijn eigen. En dat tekent misschien wel de ware essayist: dat hij bij alle vragen die hij zicht stelt ook letterlijk bij zichzelf te rade gaat.’

Prijsuitreiking

De prijsuitreiking werd omlijst door een uitgebreid, avondvullend programma, variërend van een onderhoudende lezing van Herman Pleij over de minachting voor het essay in Nederland tot een hilarische muzikale act van Michael Kulhavy en Angarath van den Berg. Kenneth van Zijl interviewde de genomineerden en Geert Buelens voor publiek. En BarBara Hanlo, achternicht van de schrijver en degene die het initiatief heeft genomen voor de instelling van de prijs, reikte de prijzen uit. De Jan Hanlo Essayprijs Groot bestaat niet alleen uit een geldbedrag, maar ook uit een trofee, voor deze gelegenheid speciaal ontworpen door José van Bergen, student aan de Kunstacademie Minerva in Groningen.

LIRA steunt deze prijs, die aanvankelijk alleen uit een Jan Hanlo Essayprijs Klein bestond - bekostigd uit de royalty-opbrengsten van de in 1969 overleden dichter/essayist - met de Jan Hanlo Essayprijs Groot uit waardering voor het serieuze initiatief van BarBara Hanlo en voor de doelstellingen ervan - het bevorderen van de belangstelling voor een genre dat in Nederland nauwelijks aandacht krijgt, zoals Herman Pleij in zijn lezing weer eens illustreerde.

NVM

 

Berichten en adviezen van het bureau

-Leenrecht uit Duitsland

Tussen LIRA en haar Duitse zusterorganisatieVG Wort bestaan al langere tijd contacten, ook over het leenrecht. Aan het begin van dit jaar zijn deze contacten geïntensiveerd om op korte termijn te komen tot een wederkerigheidsovereenkomst. Op basis van deze wederkerigheid kan dan worden overgegaan tot onder andere het incasseren van leenrechtgeld uit Duitsland voor de Nederlandse auteurs die daar uitgeleend worden. In zo’n wederkerigheidsovereenkomst moeten afspraken komen te staan over diverse zaken, zoals wanneer er door beide partijen tot betaling wordt overgegaan, waarop die wederkerige betalingen betrekking hebben, vanaf welk jaar er betaald wordt enzovoort.

Feit is dat een heel groot deel van het Duitse leenrechtgeld besteed wordt aan sociale voorzieningen voor Duitse auteurs. Voor uitkering aan individuele auteurs blijft maar weinig over. Het is derhalve niet erg verstandig om als Nederlands auteur al te hoog gespannen verwachtingen te hebben van de opbrengsten uit Duitse uitleen. Maar het blijft natuurlijk wel geld.

Eén van de problemen die LIRA in haar contacten met VG Wort ondervindt, is het feit dat LIRA voor Duitse auteurs geld gereserveerd heeft staan vanaf het jaar 1997, terwijl VG Wort dergelijke reserveringen niet heeft en pas op zijn vroegst voor uitleningen uit kan keren vanaf 1 januari 2003. LIRA beraadt zich op dit moment over de vraag hoe deze ongelijkheid over en weer kan worden opgelost, rekening houdend met het beginsel van de wederkerigheid.

-De Vlaamse leensubsidie

Eind 2003 wordt de eerste verdeling verwacht van de recent ingevoerde Vlaamse leensubsidie. Beschikbaar is een bedrag van e. 2.464.000,--. Begin 2003 hadden 170 uitgevers en 2300 auteurs een subsidie aangevraagd. Van die 2300 auteurs was 70% Nederlander.

Het Vlaamse leenrechtsysteem is anders dan in Nederland. Het aantal uitleningen speelt geen rol. Het gaat om de aanwezigheid van titels van boeken in een steekproef bestaande uit het boekenbestand van de 13 grootste bibliotheken in Vlaanderen. Sommige genres vallen buiten de definitie van titels die meetellen. Naar verwachting zullen er 40 à 50 duizend titels voor een vergoeding in aanmerking komen. In dat geval zou de auteursvergoeding op circa e. 35,-- per titel kunnen uitkomen. Het lag in de bedoeling dat alle aanvragen voor 15 november 2003 verwerkt zouden zijn. Als dat lukt, zouden ook Nederlandse aanmelders dus na 15 november iets naders kunnen horen.

-Leenrecht uit Groot-Brittannië

Nederlandse auteurs van wie boeken in het Engels zijn vertaald, boeken die in Groot-Brittannië door de openbare bibliotheken worden uitgeleend, kunnen zich op grond van de Britse leenrechtregeling via LIRA bij de Britse zusterorganisatie PLR (Public Lending Right) inschrijven. De Britse leenrechtregeling heeft een beperkte werking. Zo komen erfgenamen van schrijvers niet voor het Britse leenrecht in aanmerking. 

Alleen boeken die na aanmelding bij PLR geregistreerd staan, kunnen een Britse leenrechtvergoeding krijgen. Eenmaal geregistreerde titels blijven geregistreerd staan. Nieuw verschenen titels moeten steeds even worden aangemeld. De jaarlijkse einddatum voor aanmeldingen bij PLR is 30 juni. Meldt u zich dus bijtijds bij LIRA aan voor het verkrijgen van een aanmeldingsformulier.

- Mechanische Reproductierechten

Omroeporganisaties leggen auteursrechtelijk beschermde werken vast op beeld- en geluidsdragers. Zij doen dit niet alleen ten behoeven van hun uitzendingen. In toenemende mate verschijnen omroepproducties in de vorm van videobanden en dvd's op de consumentenmarkt. Mechanische vastlegging heet dit proces. Er is toestemming voor nodig van rechthebbenden.

Indien uw werk mechanisch is vastgelegd en deze vastlegging door de detailhandel wordt verkocht, kunt u daar vaak een vergoeding voor krijgen. Met name vertalers van tekenfilmseries die hun vertalingen maken ten behoeve van nasynchronisaties, zien hun werk veelvuldig  in de winkels liggen. Een vergoeding kan echter alleen worden geïncasseerd, indien u de vastleggingsrechten op uw werk niet heeft afgestaan en u zich ook voor dit zogenoemde mechanisch reproductierecht via een aansluitingscontract bij LIRA heeft aangesloten.

- Kabelrechten buitenland

Kabelrechtgelden voor in het buitenland uitgezonden werken op radio en tv van onze aangeslotenen kunnen vaak via onze zusterorganisaties worden geïnd. Met de volgende landen heeft de Stichting LIRA op dit punt een wederkerigheidscontract gesloten:

België
Brazilië
Duitsland
Frankrijk
Groot-Brittannië
Israël
Italië
Polen
Portugal
Spanje
Zwitserland

LIRA’s Duitse zusterorganisatie Wort keert alleen kabelgelden uit voor uitgegeven werken, dus voor boeken en daarop gebaseerde producties. 
Wij verzoeken u vriendelijk, indien uw werk in één van bovenstaande landen is uitgezonden, LIRA daarvan op de hoogte te stellen.

Meer informatie over mechanische rechten en kabelrechten buitenland kunt u krijgen bij: Marianne Bovet (023-7997023) en Nancy den Dekker (023-7997033) of via LIRA@cedar.nl. Op datzelfde e-mailadres kunt u terecht voor het aanvragen van LIRA-aansluitcontracten.

 

Bestuur en bureau van de stichting Lira

De Stichting LIRA beheert als auteursrechtorganisatie op collectieve wijze auteursrechten en auteursrechtelijke aanspraken van schrijvers en vertalers die door hen individueel niet, of slechts met de grootst denkbare moeite, te gelde kunnen worden gemaakt.

Postadres:

Stichting LIRA

Postbus 3060

2130 KB Hoofddorp

 

Bezoekadres:

Siriusdreef 22-28

2132 WT Hoofddorp

 

Telefoon: 023 - 799 78 06

Fax: 023 - 799 77 00

E-mail: lira@cedar.nl

Website: www.cedar.nl

 

Bankrekeningnummers:

ABN: 54 64 92 665

Postbank: 50 01 51

 

Bestuur Stichting LIRA:

Kees Holierhoek, voorzitter

Willem Capteyn, vice-voorzitter

Nelleke van Maaren, secretaris

Rien Verhoef, penningmeester

Marjan Berk, lid

Tijs van den Boomen, lid

 

Bureau Stichting LIRA:

directeur:

André Beemsterboer

 

accountmanager:

Lennart Bosker

 

secretariaat:

Marquerite Boerlage

Sabina Stol

commercieel-administratief medewerker:

Maureen Arnhem

Marianne Bovet

Martin van Dam

Nancy den Dekker

Mariska Kolman

Martijn van Noort

Scott Rollins

Bart Schomaker

Odile van der Tweel

 

informatiebeheerder:

Jeroen van den Bergh

 

Colofon

 Dit is een uitgave van de Stichting LIRA,

Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp

Telefoon: 023 - 799 78 06

Fax: 023 - 799 77 00

E-mail:         lira@cedar.nl

Website: www.lira.nl
Redactie: Nelleke van Maaren

                                Lennart Bosker

        Kees Holierhoek (eindredactie)

Tekstbijdragen: Rien Verhoef

Illustraties: Ram Katzir

Ontwerp: Rutger Fuchs, Amsterdam