editie 48 / september 2016

Een woord van de voorzitter

Ik had al enige tijd het gevoel dat er achter onze rug in de heimelijke duisternis, – anderen zullen zeggen in de openheid van het volle licht – hard gewerkt werd aan nogal drastische veranderingen in het economische bestaan van schrijvers en freelancejournalisten. Nee, ik heb het niet over de Brexit, pijnlijk moment van Angelsaksische verstandsverbijstering, en voor wie het anders ziet: een fraai staaltje van Britse buitenlandse diplomatie. Ik doel op de veranderingen in Europese auteursrechtelijke wetgeving die ervoor hebben gezorgd dat er regelmatig schokgolven door Europa zijn gegaan. Die zijn niet altijd door iedereen opgemerkt, maar ze hebben wel veranderingen teweeggebracht waaraan menig waarnemer nog ernstig moet wennen, ofschoon die wijzigingen in de juridische realiteit soms al tientallen jaren oud zijn.

Een woord van de voorzitter

Hoog niveau van auteursrechtelijke bescherming

Genoemde schokgolven hebben alles te maken met het besluit van de Europese wetgever om ‘originaire makers’ (zoals schrijvers en journalisten en dus geen uitgevers of producenten) een hoog niveau van auteursrechtelijke bescherming toe te kennen. Die toekenning heeft plaatsgevonden in de zogenoemde Europese richtlijnen. Die richtlijnen beogen duidelijk te zijn, maar worden dat pas écht als iemand heeft verteld hoe ze in specifieke omstandigheden moeten worden gelezen. De bevoegdheid tot die uitleg rust in Luxemburg bij het Hof van Justitie aldaar. Uitleg vindt plaats als er door lage en hogere nationale rechters aan het Hof van Justitie in Luxemburg vragen over van kracht geworden richtlijnen worden gesteld in specifieke situaties. Dat Hof verduidelijkt dan wat al die jaren al (sinds de implementatie van de betreffende richtlijn) als juridisch correct en incorrect is aangemerkt.

Centrale lijn in het verlenen van een hoog niveau van auteursrechtelijke bescherming bestaat uit het materieel compenseren van originaire makers, in dit verband auteurs en freelancejournalisten, op het moment dat zij delen van het verbodsrecht dat vanuit de Auteurswet aan hen is toegekend, als gevolg van nationale wettelijke maatregelen zien vervallen. Normaal (maar buitengewoon onpraktisch) zou het zijn als de auteur van een tekst met een kopieerder in overleg zou moeten treden om via onderhandelingen tot de toestemming tot het maken van een kopietje te komen. Dat zou een uiterst omslachtig en onhandig systeem opleveren. Het is gelukkig anders en minder omslachtig geregeld. Het is de wetgever die een deel van het verbodsrecht van de auteur wettelijk beperkt. Tegen sommige exploitatievormen kan de auteur niets ondernemen. Neem de uitleen van zijn boeken door bibliotheken. Daar is de wettelijke aanspraak op een vergoeding voor in de plaats gekomen. Waar de Europese rechters keer op keer op hameren, is dat vervolgens juist die makers een redelijke compensatie voor hun verminderd verbodsrecht dienen te ontvangen.

Richtlijnen, adviezen en arresten

Er bestaan belangrijke verschillen tussen religieuze en juridische teksten, maar wat de richtlijnen betreft verloopt de interpretatie in een vergelijkbaar proces. Je hebt de teksten van de richtlijnen als gegeven op tafel liggen en vervolgens beogen uitspraken van het Hof van Justitie de voorliggende teksten te verduidelijken. Die uitleg is niet onbelangrijk, want ze heeft in samenhang met de richtlijnen kracht van wet. Nationale overheden hebben de plicht de inhoud van de richtlijnen binnen een bepaalde termijn na publicatie op te nemen in hun nationale wetgeving. Doen zij dit niet, dan blijven zij in gebreke en draaien ze op voor de eventuele gevolgen. Dat dit in veel gevallen niet of verregaand onvoldoende is gebeurd en dat onze eigen nationale overheid daarmee nalatig en in gebreke is gebleken, mag één van de opvallendste flaters in onze nationale auteursrechtelijke wetgevingsgeschiedenis genoemd worden. De plegers van die fouten – ik aarzel het op te schrijven, maar het moet dan toch maar – de plegers van die fouten – veelal ambtenaren en organen met een wettelijke adviesfunctie – hebben beduidende schade berokkend aan met name ‘originaire makers’. Want de richtlijnen in kwestie waren bedoeld om juist die makers het hoge niveau van bescherming te geven waarop zij sinds de publicatie van de richtlijnen recht hadden.

De juridische weg

Als Europa heeft beslist, kunnen de nationale overheden slechts volgen en om uitleg vragen wanneer ze iets uit de richtlijn niet begrijpen of niet zeker weten. Een bestuur als van Lira ontmoet de gevolgen van zo’n richtlijn en de uitleg ervan zodra het opkomt voor de belangen van aangesloten en niet-aangesloten auteurs in Nederland. Zo zijn we in een aantal kwesties bezig geweest de rechtbanken en gerechtshoven, in een enkel geval tot aan het Europese Hof in Luxemburg, op te zoeken om de financiële en daarmee maatschappelijke positie van Nederlandse schrijvers en journalisten te verbeteren. Dat de auteurs het daarmee eens waren bleek wel uit de hoge opkomst van belanghebbenden ter rechtszitting. Feit is ook dat als je daarbij niet over het nodige geduld beschikt, je van het procederen zelf niet heel erg gelukkig wordt. Want het duurt lang. En het gaat traag. En je zou het proces wel tien keer zo snel willen doen gaan.

Bestuursleden van Lira die de verschillende gerechtelijke stappen van redelijk nabij kunnen volgen, beleven wellicht iets meer genoegen aan wat zij aan hun ogen voorbij zien trekken, maar bij Lira aangesloten schrijvers en journalisten moeten vaak het idee krijgen dat het maar niet opschiet.

Daar hebben zij voor een groot deel gelijk in. Rechtbankprocedures voltrekken zich nu eenmaal niet met de snelheid van het licht, ook niet met de vitesse van autoraces. Maar we boeken wel degelijk vooruitgang. Over een breed front. We kunnen dat heel concreet merken aan het stijgen van Lira’s inkomsten. Verreweg het grootste deel moet daarvan aan schrijvers en journalisten doorbetaald worden, een klein deel mag Lira gebruiken, onder meer (maar altijd met verstand) voor de hier bedoelde gerechtelijke procedures.

Het is nog te vroeg om met zekerheid te kunnen voorspellen dat Lira’s bruto-inkomsten (en daarmee een deel van de inkomsten van aangesloten schrijvers en journalisten) vergeleken met voorgaande jaren blijvend zullen stijgen. Je weet nooit wanneer de ergste pijn achter de rug is en Lira’s achtereenvolgende penningmeesters waarschuwen dan ook met regelmaat en terecht voor al te groot optimisme. Maar langzaam lijkt het licht toch weer aan te gaan. Inkomsten stijgen. We beginnen er weer bovenop te komen.

Waar staan we nu?

In de audiovisuele sector hebben we veel te danken aan een wetsartikel dat het wegvallen van de kabelvergoeding heeft opgevangen. Het belangrijkste geschil tussen Lira en Ziggo betreft thans nog de periode van 1 oktober 2012 tot 1 januari 2015. In oktober 2012 hielden de kabelexploitanten namelijk op met betalen. Daarover – althans over de belangrijkste juridische pijler waarop Lira’s claim gebaseerd is – wordt naar verwachting in de tweede helft van 2016 in het hoger beroep dat door Ziggo tegen Lira is aangespannen, arrest gewezen. Afhankelijk van dat arrest wordt er alsnog door de betreffende kabelexploitanten voor die periode betaald of niet. De verwachting is dat hoe de uitkomst ook moge wezen, op dat moment naar het cassatiemiddel zal worden gegrepen. En wie weet wat er daarna nog gebeurt. Maar levensbedreigend is het voor Lira niet meer sinds de overheid door enige wijzigingen in de Auteurswet de scenarioschrijvers (en andere soorten van audiovisuele makers zoals regisseurs) te hulp is gekomen.

In de geschriftensector (boeken, tijdschriften, kranten) bestaat er vooral bij de journalistieke producten een hevige weerstand tegen de collectieve incasso van vergoedingen voor hergebruik van teksten ten gunste van freelancers. Het zal te maken hebben met economische tegenwind en met een cultuur die zich aan de vergoedingsaanspraken van freelancers toch al nooit veel gelegen heeft laten liggen. Dat een journalist zo vaak in dienstverband voor een kranteneigenaar werkte, heeft hem kennelijk van een goed ontwikkeld auteursrechtelijk bewustzijn beroofd. Die lacune wordt in de huidige tijd met driedubbele snelheid en in een pijnlijk bewustwordingsproces alsnog opgevuld, maar het duurt altijd even voor je zoiets gaat merken.

Andere soorten vergoedingen

Andere categorieën zullen er naar verwachting door toedoen van de herstelde thuiskopievergoeding en het herziene reprorecht gematigd op vooruitgaan. Ook mogen er ontwikkelingen in het leenrecht vooral eind van dit jaar en volgend jaar verwacht worden, mede afhankelijk van wat Europa gaat beslissen over de vraag of e-lending onder het leenrecht valt of niet. Tot nu toe is alleen het advies van de advocaat-generaal van het Hof van Justitie gepubliceerd. Het Hof van Justitie in Luxemburg zelf moet nog volgen. Tegelijkertijd staat de Nederlandse overheid voor de belangrijke vraag wat er tegen een stortvloed van mankementen in de registratie van uitleningen gedaan zou moeten worden, nu op bijna iedere straathoek een geïmproviseerd uitleenpunt lijkt te verschijnen en er op allerlei vrijheden die wettelijk alleen voor scholieren waren voorzien, een zich steeds verder uitbreidend beroep wordt gedaan ten koste van de ‘originaire auteur’.

Waar gaan we naartoe?

Alle Europese landen hebben thans te maken met een Europese richtlijn over de collectieve beheersorganisaties zelf. We hebben al heel veel nationale regels, nu komen er nog enige internationale bij. Ook Lira zal zich op een aantal onderdelen aan moeten passen aan Europese voorschriften terzake van collectief beheer.

Dat zal zijn beslag gaan krijgen in een parlementaire behandeling van de gewenste aanpassingen van de bestaande Wet Toezicht. Tot nu toe heeft de Tweede Kamer zijn voorgenomen beraadslagingen vooral opgeschoven in de tijd. Maar dat kan niet blijven duren.

En o ja, Brexit. Als er al ooit een copyright-overeenkomst tussen Groot-Brittannië en de Europese Unie zal komen, dan kan er aan het eind van de uitruil een interessante vraag op tafel komen te liggen: wint het Britse copyright-model de wedstrijd of wint het Franse droit d’auteur-beginsel?  En als dat beslist is, en ik hoop ten voordele van het ‘droit d’auteur’, dan rijst de vraag: wat moeten we doen met dat vreemde ding dat daar nog steeds op tafel ligt? Klinkt er dan een schuldbewuste stem: ‘Bedoelt u soms dat Nederlandse werkgeversauteursrecht?’ En dan hoor ik iemand achter me met een Frans accent mompelen ‘Dat ding had al lang de vuilnisemmer in gemoeten. Alleen in Nederland en Groot-Brittannië kennen ze die onzin van een werkgever die wettelijk het auteursrecht van zijn werknemers toegeworpen krijgt. ’Kan de werkgever het maken?’ heette een mooie publicatie van de toenmalige Stichting Auteursrechtbelangen van -ik schat- een vijftiental jaren terug. Het antwoord is ‘nee.’

KH