editie 41 / september 2013

Afscheid van Rien Verhoef

De aangeslotenenvergadering van Stichting Lira op 1 juni 2013 was de laatste vergadering waarop Lira's penningmeester Rien Verhoef deel uitmaakte van het bestuur. Hij zat er 17 jaar in en was daarbij 13 jaar penningmeester.

Bij zijn afscheid op 1 juni 2013 in de jaarvergadering van aangeslotenen in de Industrieele Groote Club te Amsterdam wijdde hij gedenkwaardig woorden aan Lira’s toekomst.

 

Financieel beleid – vooruitzichten

Kees Holierhoek heeft het al beschreven in zijn jaarverslag van het bestuur: nog maar zelden hebben de rechten, en daarmee de gelden die Lira’s werkterrein vormen, zo onder vuur gelegen als de laatste jaren. Ik wil daar hier kort over zijn: omroepen, bibliotheken, digitale erfgoedinstellingen, ze kunnen niet zonder het werk van makers en een overheid die grote bedragen in dergelijke instellingen steekt, schiet ernstig te kort door daar niet even bij te bedingen dat die makers, de leveranciers van hun content, om dat gruwelwoord maar te gebruiken, ruimhartig worden gehonoreerd in plaats van onteigend, uitgesloten, kapotgeprocedeerd. Ik zei het dit jaar al eens elders: ‘Het gedogen van grootscheepse piraterij mag een cadeautje aan een betaalvijandige consument zijn, het leidt wel tot culturele verarming en kaalslag. Bovendien zou een overheid die mensen als ik maant om niet hun hand maar hun broek op te houden, ons niet tegelijkertijd onze bescheiden bretels af moeten nemen.’

Want als de gelden die Lira onder u verdeelt opdrogen, kunnen wij onze verdeelorganisatie nog zo slank maken, maar op zeker moment dreigt ondervoeding en valt er op de uitvoering niet verder te bezuinigen.

Tegelijkertijd meet diezelfde overheid die geen hand uitsteekt terwijl wij leegbloeden, zich bevoegdheden aan die ons op extra kosten jagen. Het toezicht wordt almaar dwingender, de regelgeving almaar veeleisender en daarmee duurder in de uitvoering, en nu dreigen ons zelfs maximale percentages te worden voorgeschreven waartegen wij onze bedrijfsvoering mogen uitoefenen. Hiermee gaat de overheid mijns inziens over de rand van haar grondwettelijke bevoegdheid: Lira verschilt als stichting met u als aangeslotenen niet wezenlijk van een vereniging, en de vrijheid van vereniging is nog altijd een van onze grondrechten.

Krijn ter Braak, directeur van het voormalige Fonds beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst, zei eens op een symposium over de waarde van de cultuur: ‘Sinds de overheid zich terugtrekt en minder aan de kunsten geeft, worden haar eisen pregnanter.’ Die tendens lijkt zich nu uit te breiden tot terreinen waarop de overheid niet eens rechtstreeks geld verstrekt, maar wel bescherming zou moeten bieden aan mensen die niets anders proberen dan hun auteursrechtelijke eigendomsrecht te exploiteren: ‘Naarmate het toezicht van de overheid op het collectief beheer pregnanter wordt, laat ze zich minder gelegen liggen aan de bescherming van het auteursrecht,’ zou ik op Krijn ter Braak willen variëren.

Ik wil u dan ook met klem oproepen te blijven strijden voor behoud van het auteursrechtelijke mijn en dijn en u vooral niet te laten foppen door modekreten als ‘de broodnodige modernisering van het auteursrecht’, die alleen maar eufemismen voor onteigening zijn.

Nodig is een moderne houding tegenover collectieve heffingen, op nieuwe dragers, op gebruik uit de cloud, op internetaansluitingen, op het gebruik van digitale archieven en wat u allemaal nog meer kunt verzinnen.

Zodat de opbrengsten daaruit kunnen worden toegevoegd aan bestaande en verwante geldstromen en binnen redelijke grenzen van billijkheid onder rechthebbenden kunnen worden verdeeld. En dan graag zonder het obligate gezeur dat niet iedereen evenveel gebruik maakt van auteursrechtelijk beschermd materiaal en dat generieke heffingen daarom een onrechtvaardig instrument zouden zijn. Wie een kabelaansluiting heeft, betaalt ook hetzelfde of hij er nu veel of weinig gebruik van maakt, het inmiddels gefiscaliseerde luister- en kijkgeld van voorheen is ook onafhankelijk van de tijd die we daadwerkelijk tv kijken of radio luisteren.

De overheid moet de instellingen die ze direct of indirect bekostigt gewoon manieren leren, en u als burger moet niet ophouden uw overheid daartoe te bewegen.

Tot slot: 17 jaar geleden benoemde u mij tot onafhankelijk lid van het Lira-bestuur, waarvan ik 4 jaar later penningmeester werd. Ik wil u danken voor het vertrouwen waarin u mij al die jaren mijn rol in onafhankelijkheid hebt laten vervullen. Ik gruw van de gedachte dat instanties mij onder het mom van ‘good governance’ – ook zo’n holle modekreet – hadden kunnen gebieden hoe te handelen, ook als ik dat niet in uw belang zou hebben geacht.

Ik vertrek met gevoelens van weemoed, zeker, maar dat toekomstperspectief van bête bedilzucht ga ik niet missen.

RV