editie 38 / september 2012

Een woord van de voorzitter

In een land waar enige wijsheid regeert, wordt het auteursrecht gerespecteerd, omdat creativiteit bescherming verdient, al was het maar om vervolgens rendabele economische activiteiten rond unieke producten mogelijk te maken. Zonder die bescherming is rentabiliteit een droom. Dan zijn er straks geen boekwinkels meer, gaat Nederland Kennisland een duistere toekomst tegemoet, resideren bibliothecarissen over lege bibliotheken en verliezen films hun economische waarde, omdat ze bijna eerder zijn verspreid dan gemaakt.

Creativiteit wordt geboren uit individuen die in omstandigheden verkeren waarin ze creatief kunnen zijn. Dat wil onder meer zeggen dat ze tegenover hun producenten en uitgevers redelijke omstandigheden voor hun bestaan moeten hebben bedongen. Er is inmiddels vaak en uitvoerig betoogd dat hun positie tegenover opdrachtgevers en afnemers niet krachtig genoeg is, al was het maar vanwege de concentratie van macht in mediaconcerns waarvan Apple en Google de meest sprekende voorbeelden zijn. Dat de Nederlandse wetgever in een aantal stappen daarom gekomen is met een wetsvoorstel ter verbetering van de positie van het auteursrechtelijk creatieve individu, kortweg de maker, moet in dat licht gezien worden. 


Ik heb het genoegen voorzitter te mogen zijn van een studiecommissie van de Vereniging voor Auteursrecht (VvA) waaraan in totaal 24 advocaten en bedrijfsjuristen deelnemen. In acht bijeenkomsten, aan het wetsvoorstel gewijd, wordt wezenlijk een juridische meetlat langs de voorgestelde bepalingen gelegd, maar tegelijk was het vanaf het begin duidelijk dat de achtergronden van de deelnemers een rol in de discussie spelen. Dat is onvermijdelijk. Wie de positie van de maker wil versterken, zal al gauw de positie van de exploitant van het werk relatief verzwakken en daarmee op weerstand bij exploitanten en hun belangenbehartigers stuiten. 

Des te opvallender is het dat waar de wetgever de positie van de makers zegt te willen versterken, makers én exploitanten zich op een aantal punten gelijkelijk afvragen of dat met dit wetsvoorstel ook wel echt gaat gebeuren. Dan gaat het om de effectiviteit van wat er wordt voorgesteld. In Duitsland schijnt de oogst van iets soortgelijks gering te zijn. Misschien dat Nederland wat meer ervaring heeft in het polderen. Want polderen zal nodig blijven om positieve resultaten te behalen.

Kees Holierhoek
Voorzitter Stichting Lira