editie 29 / september 2009

Babylonisch feest

In juni was ik een week te gast in Rotterdam tijdens het Poetry International festival, waar ik een aantal programma's mocht presenteren, een lezing over een vertaling zou verzorgen en een Palestijnse dichter ging interviewen. Gedurende die week schreef ik op mijn weblog een verslag van mijn belevenissen, waaruit ik u hier een bloemlezing geef.

Het openingsprogramma van zaterdagavond in de Rotterdamse schouwburg was een groot succes. De zaal zat, door wat aanpassingen aan de tribune, lekker vol en de show was strak geregisseerd. Een groot deel van de dichters trad op, steeds in groepjes van twee of drie, met daar tussenin muziek van de Kift en een act van een kunstenaarscollectief dat op vier schoolborden losse woorden schreef die samen licht provocerende dichtregels vormden. De koningin genoot vooral zichtbaar toen een jonge gespierde balletdanser schitterend danste op muziek van Johnny Cash.

Op zondagavond werd de bloemlezing Zij kwamen om een dichter te zien gepresenteerd, een boek met cd's met een selectie van opnames en gedichten van veertig jaar Poetry Inter­na­tio­nal. Kees 't Hart ging in gesprek met de dichters Erik Menkveld en Ramsey Nasr, die samen met Ineke Holzhaus een aantal van de vertalingen hadden ingesproken. Beiden hadden er bewust voor gekozen om de toon van de originele voordracht, bijvoorbeeld de zangerige manier van voor­lezen van Brodsky, niet over te nemen, omdat dat potsierlijk zou worden, wat 't Hart, op zijn beurt een beetje plagerig, 'toch jammer vond'.

Op maandag bereidde ik me voor op het scholierenproject van dinsdagmiddag rondom de Palestijnse kwestie en de dichter Mourid Barghouti. Barghouti had zondagavond een indruk­wekkende voordracht had gehouden, waarvan ik het beeld van zijn grootvader, die machteloos toe had moeten zien bij de sloop van zijn huis door Israëlische bulldozers, niet snel zal vergeten. De dichter maakte ons bij de voorbereiding vooral duidelijk hoe pijnlijk het was om steeds over de Joden te moeten praten, alsof de Palestijnen en de Joden 'tweelingvolken' waren en de Pales­tijnen nooit als zelfstandige cultuur konden worden bekeken. De film waarin te zien was hoe een Joodse jongen naar het huwelijk van een Palestijnse vriend gaat, werd daarom meteen geschrapt.

Tijden het internationale programma in de kleine zaal op dinsdagavond viel me op hoe groot de verschillen waren tussen de geprojecteerde Nederlandse en Engelse vertalingen van het werk van de Poolse dichter Piotr Sommer. Het leek erop dat de Engelse vertalers de tekst veel vlotter hadden gemaakt dan die wezenlijk was. Het hortende dat in het origineel leek te zitten, bleek bijna compleet verdwenen. Die Nederlandse vertaling was gemaakt door Karol Lesman en mij.

Woensdagavond hielden Lesman en ik een lezing over het vertalen en redigeren van Sommers gedichten. We vertelden onder andere over hoe we, mede door het lezen van de Engelse verta­ling, er op het laatste moment achter waren gekomen dat we een accentstreepje op een 'z' over het hoofd hadden gezien, wat het verschil betekende tussen een plaatsnaam of het woord 'klokken'. Sommer kon er gelukkig bij een Nederlands biertje om lachen en vond onze vergissing zelfs een aardig alternatief voor het origineel. Woensdagochtend voorafgaand aan de lezing was ik aangeschoven bij de vertaalworkshops rondom het werk van de Nederlandse dichter L.F. Rosen en de Litouwer Sigitas Parulskis, zodat er bij de presentatie op vrijdag ook een Friese vertaling te horen en lezen zou zijn. Tijdens deze workshops proberen de gasten van het festival de gedichten van twee dichters in zoveel mogelijk talen over te zetten. De Friese vertaling van de Nederlandse gedichten van Rosen vormde niet echt een probleem, behalve dan dat er wat lange woorden in stonden die letterlijk vertaald onnatuurlijk overkwamen. Bij de Litouwse gedichten bleven we echter bij elke regel steken, mede omdat de Engelse werkvertaling vrij beroerd was en de dichter zich moeizaam in het Engels kon uitdrukken. De Ierse dichter Matthew Sweeny begon daarom op zeer vermakelijke wijze de Amerikaanse vertaalster (gelukkig niet aanwezig) voor rotte vis uit te maken.

Het interview van Maghiel van Crevel op donderdagmiddag met de Chinese dichters Bei Dao en Yang Lian over ballingschap en de gebeurtenissen in 1989 op het Plein van de Hemelse Vrede twintig jaar geleden, was fantastisch. Van Crevel was scherp en legde de verbannen dichters op vriendelijke wijze en in goed Engels het vuur aan de schenen. Toen ze beweerden dat ze teleur­gesteld waren in de huidige Chinese poëzie, reageerde de Poolse dichter Piotr Sommer met het verhaal van de uit ballingschap teruggekeerde Poolse grote schrijvers (zoals Milosz) die welis­waar werk maakten dat erg geschikt was om te vertalen en dat groot succes had geoogst in het buitenland, maar dat door de jongere generaties Poolse dichters voornamelijk als saai werd erva­ren, onder andere omdat de taal van de bannelingen zo weinig in contact leek te staan met de ontwikkeling van de taal in het land waar ze zo lang niet meer welkom waren geweest. Zowel Bei Dao als Yang Lian herkenden zich niet in het beeld en zeiden dat er in het Chinees, wellicht omdat het om een totaal ander schrift gaat, moderne zaken als slang en straattaal geen plaats of invloed hebben in de literaire taal.

De hele week bleek er in de verschillende zalen van de Rotterdamse Schouwburg en in het café na afloop totaal geen sprake van de spreekwoordelijke Babylonische spraakverwarring. Zo lukte het een Chinese dichter na de slotavond nog prima om in totaal beschonken toestand ons uit te leggen uit hoeveel lagen zijn gedichten bestonden. Helaas voor de toehoorders waren dat er een stuk of tien, waardoor het verhaal van de Chinees nogal wat tijd in beslag nam en wij ons her­haaldelijk naar de bar moesten begeven om het late college beleefd uit te kunnen zitten.

Het was kortom geen straf dat weekje Rotterdam, maar wel een bron van inspiratie, verdieping en verbroedering.

TB