editie 12 / december 2003

De auteursrechtelijke agenda

Nederland is druk doende met een uitgebreide herziening van de bestaande auteursrechtelijke en nabuurrechtelijke wetgeving. Onder invloed van de Europese ‘Richtlijn betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij’, ook wel kortheidshalve Richtlijn Informatiemaatschappij genoemd, worden op tal van punten wijzigingen aangebracht in de Auteurswet en in de Wet op de naburige rechten. Doel van de Europese overheid die de richtlijn uitvaardigde, is daarbij vooral het wegnemen van belemmeringen voor de uitwisseling van goederen en diensten in de Europese Unie. Bevordering van een vrije interne markt is het motto.

De parlementaire behandeling van een hele reeks wijzigingen in bestaande Nederlandse wetgeving als gevolg van deze richtlijn is nog gaande. Naar het zich laat aanzien zullen de wijzigingen belangrijk, maar niet revolutionair zijn. De digitale wereld krijgt een plaats in wetgeving die oorspronkelijk op de analoge praktijk was gericht. Richtsnoer daarbij is dat wat off line, dus in de analoge praktijk toegestaan was, ook on line, dus in de digitale wereld zou moeten mogen. Of in de woorden van de minister van Justitie: 'Uitgangspunt [...] is dat de regelgeving die geldt in de fysieke wereld ("off-line") ook toepasbaar moet zijn in de elektronische omgeving ("on-line'). Eveneens van belang is dat regelgeving waar mogelijk open en technologie-onafhankelijk wordt geformuleerd.' (Brief van 10 mei 1999 van minister van Justitie aan Tweede Kamer,  p. 1.)

Parodie

Voor de dagelijkse praktijk van schrijvers en vertalers lijkt de invoering van een nieuwe parodiebeperking op het verbodsrecht van makers de meest wezenlijke verandering. In Nederland kenden we zo’n parodieartikel nog niet. Een maker kan als gevolg van de invoering van de voorgestelde parodiebeperking op zijn rechten niet langer zo’n parodie verbieden. In de Memorie van Toelichting wordt wel gesuggereerd dat er desondanks redenen kunnen zijn waarom een rechter zo’n parodie niet toe zou staan. Genoemd worden: het ontbreken van een humoristische bedoeling. Ook: de aanwezigheid van duidelijke concurrentiemotieven. Tenslotte: het gevaar dat de parodie verward kan worden met het geparodieerde werk. Maar verder mag er kennelijk zonder toestemming van de geparodieerde geparodieerd gaan worden. Je zou misschien kunnen zeggen dat in dit geval aan de vrijheid van meningsuiting de vrijheid van de parodie wordt toegevoegd.

Auteurscontract

Het valt te verwachten dat na deze zogenoemde implementatie van de informatierichtlijn in de naaste toekomst door de overheid ook aandacht zal worden geschonken aan het auteurscontract als raakpunt tussen auteursrecht en verbintenissenrecht. In het auteurscontract worden de rechten geregeld die de uitgever of producent van de maker nodig heeft om een werk rechtmatig te kunnen exploiteren. Die aandacht voor de contractuele vastlegging is mede een gevolg van stemmen van auteursvertegenwoordigers die opgeroepen hebben tot versterking van de wettelijke auteurspositie, onder meer met een verwijzing naar de steeds groter wordende concerns die de toegang tot de media controleren en door hun bijna monopolistische karakter eenzijdig hun voorwaarden op kunnen leggen aan auteurs en andere makers van literaire, dramatische, audiovisuele, journalistieke en visuele werken. Zo overhandigde in het jaar 2000 een delegatie van de Vereniging van Schrijvers en Vertalers een memorandum op het Ministerie van Justitie waarin om concrete veranderingen in de Auteurswet wordt gevraagd ter bescherming van de wettelijke positie van schrijvers en vertalers. Ook de Nederlandse Vereniging van Journalisten NVJ verhief haar stem en vroeg om een betere wetgeving. Daarbij voegden zich stemmen uit de wetenschappelijke wereld, zoals van P.B. Hugenholtz, hoogleraar in het auteursrecht aan de Universiteit van Amsterdam die het in zijn inaugurale rede Sleeping with the enemy (Vossiuspers AUP, 2000) opnam voor de auteur en aandrong op enkele wettelijke aanpassingen naar veelal buitenlands model. Inmiddels is uit een rechtsvergelijkende studie, uitgevoerd op Europees niveau door het Instituut voor Informatierecht te Amsterdam, gebleken dat Nederland in vergelijking met het buitenland op dit punt steeds verder achter dreigt te gaan lopen.

Recent heeft deze verhoogde aandacht voor de positie van makers in de Nederlandse wetgeving zich geconcretiseerd in de vorming van een studiecommissie door het bestuur van de Vereniging voor Auteursrecht VvA en duidelijker nog: in de verstrekking van een opdracht door het Ministerie van Justitie aan het Instituut voor Informatierecht IViR te Amsterdam, alwaar mw. mr. Lucie Guibault en prof. Bernt Hugenholtz onderzoek doen naar de Nederlandse contractpraktijk tegen de achtergrond van de situatie in andere vergelijkbare Europese landen. Over de uitkomsten van deze studie wordt een discussie voorbereid die in het tweede kwartaal van 2004 in kringen van deskundigen plaats zou moeten vinden. Uiteindelijk zal het de minister van Justitie zijn die beslist of hij het initiatief tot enigerlei wetswijziging wil nemen.

Succesbeding en andere zaken

Dat alles lijkt nog behoorlijk theoretisch, maar in wezen gaat het om voor auteurs en andere makers belangrijke zaken. Om een nader idee te geven: ongetwijfeld zullen zaken als het succesbeding aan de orde komen, de rechtenverlening inzake op het moment van het contract nog onbekende exploitatievormen, de terugval van rechten aan de maker bij niet-gebruik, de interpretatie van artikel 45d in de Auteurswet over filmwerken en meer van dat soort nogal essentiële zaken. 

Met het ‘succesbeding’ wordt bedoeld: een recht van de maker van een werk dat een onverwacht groot succes heeft, om via de rechter te proberen zijn contract open te breken om langs die weg aanspraak te maken op een hogere vergoeding dan de paar centen die hem misschien ooit bij wijze van afkoopsom bij ondertekening van het auteurscontract zijn betaald.

Uitgevers en andere producenten hebben soms de neiging zichzelf veel meer rechten over te laten dragen dan nodig voor de voorgenomen exploitatie. Zelfs rechten inzake exploitaties en exploitatievormen die op het moment dat het contract getekend wordt, nog niet bekend zijn, worden soms geacht te worden overgedragen. In de filmwereld gaat het dan bijvoorbeeld om vertoningen over de hele wereld, tot zelfs in het hele ons bekende heelal, met als hoogtepunt de overdracht van rechten voor vertoning in een eventueel nog te ontdekken universum.

Deze neiging tot het verwerven van meer rechten dan strikt noodzakelijk vindt voor een deel zijn verklaring in een uitgevers- en producentenbelang om concurrerende exploitaties in andere vormen al bij voorbaat zoveel mogelijk uit te sluiten. Daartegenover staat een makersbelang dat wezenlijk twee aspecten heeft: zeggenschap over wat er met het eigen werk gebeurt en een vergoeding voor het gebruik dat van het werk gemaakt wordt. In het licht van de zeggenschap moet de wens van makers gezien worden om niet gedwongen te worden afstand te doen van het verbodsrecht met betrekking tot nog onbekende exploitatievormen, en in het licht van de vergoedingsaanspraken krijgt de wens van de maker zin die natuurlijk liever geen rechten verleent die niet tot enige exploitatie leiden.

Principieel

Ook meer principiële zaken zullen wellicht de revue passeren, zoals het feit dat er in de Auteurswet geen bepaling te vinden is die de maker van een werk voor het gebruik dat van zijn werk wordt gemaakt, een recht op een passende vergoeding toekent, een vergoeding die bij voorkeur enige relatie zou moeten onderhouden met de opbrengsten uit de exploitatie van dat werk.

Makers kijken met grote belangstelling uit naar wat de overheid, in het bijzonder de minister van Justitie, langs wettelijke weg bij zou willen dragen aan een verbetering van hun contracten met exploitanten van hun werk. Vooral buiten de sfeer van de modelcontracten die het resultaat zijn van onderhandelingen tussen vertegenwoordigers van makers en bepaalde groepen van uitgevers en andere producenten, kunnen makers een steuntje in de rug heel goed gebruiken.

KH